Een deel van de taalkundige training is: leren puzzelen. Je krijgt een verzameling feiten uit een, liefst volkomen onbekende, taal en je moet proberen daar een patroon in te vinden. Hier zijn wat voorbeelden uit het Tolaki, een taal die gesproken wordt op Sulawesi. Gegeven zijn de bedrijvende en de lijvende vorm van enkele werkwoorden, en hun vertaling in het Engels. De vraag is om de lege plekken in te vullen:
Je hebt hier wel een beetje taalkundige kennis nodig om dat op te lossen, maar veel mensen die de middelbare school hebben afgemaakt zullen die kennis hebben. Ik denk dat ik als ervaren taalkundige wel sneller de oplossing vindt dan een niet-taalkundige, maar dat komt eerder doordat ik gewend ben dit soort patronen te zien dan doordat ik nu echt dingen weet die de niet-taalkundige niet weet.
Het gaat vooral om het vinden van een patroon – en dat is onmiskenbaar deel van het taalkundige handwerk. Natuurlijk is de opgave in het werkelijke leven altijd wat minder ‘schoon’ – er zijn altijd nog veel meer data, die het betrekkelijk eenvoudige beeld nog net wat ingewikkelder maken, maar een hoofdpatroon is er al te zien.
In Leiden wordt al sinds enkele decennia een Taalkundeolympiade georganiseerd voor scholieren. Dat is een aardige manier om jonge mensen in aanraking te brengen met de interessante logica die er in iedere menselijke taal te vinden is (en dus een manier om scholieren te interesseren voor het onder hen vrij onbekende vak van de taalwetenschap). De winnaars kunnen bosinaruvendien door naar de Internationale Taalkundeolympiade, waar ze tegen andere junior-taalkundigen kunnen strijden.
Om hen voor te bereiden is er nu het boek Linguistics Olympiad: Training Guide, dat gratis kan worden gedownload bij de uitgever, maar het is ook leuk als puzzelboek voor iedereen die allang geen scholier is, en zelfs misschien de ambitie ooit taalkundige te worden voorbij, maar op zoek is naar een alternatief voor sudoku waarvan je ook nog iets leert over de rijkdom van de menselijke taal en de menselijke geest.
Hoe zit het nu met het Tolaki? (Hier komt een spoiler.) De lijdende vorm wordt in deze taal gemaakt op basis van de bedrijvende vorm, zoals dat in veel talen het geval is: in alle voorbeelden is de lijdende vorm twee klanken groter dan de bedrijvende, namelijk een i en een n. Alleen verschilt de volgorde: soms is het in en in andere gevallen ni.
Wanneer het werkwoord met een klinker begint, is het altijd in. (Wat de taalkundige weet is: dat is logisch want door inalo te zeggen in plaats van nialo voorkom je dat er twee klinkers naast elkaar staan – en talen doen dit soort dingen vaker om ‘klinkerbotsing’ te voorkomen.) Als het werkwoord begint met een medeklinker, zijn er twee mogelijkheden: in nidaga, nigeru , niwala, niluarako komt ni voor de stam, en in hinunu, sinaru en tinaru. staat in na de eerste medeklinker van de stam (en daarop volgt de rest van de stam).
Wat verklaart nu waarom je soms de eerste kiest en soms de tweede. Hier is echt wat taalkundige kennis nodig, zij het dus van een zeer elementaire soort: de laatste drie woorden beginnen allemaal met een stemloze medeklinker (h, s, t) en de eerste allemaal niet. En dat is dus de tegel: i en n komen na een stemloze medeklinker en voor een stemhebbende. En de volgorde wordt bepaald door wat de beste afwisseling van klinkers en medeklinkers geeft.
Dat is de schoonheid van de menselijke taal: er zit altijd een zekere logical in verborgen.
Als je nog behoefte hebt aan de precieze invulling van de witte plekken in de puzzel hierboven: zie het genoemde boek.
Marc Vermeulen zegt
Ik vindt?? Hoe teleurstellend.
Cefas Van Rossem zegt
In de Babel (populair-wetenschappelijk taalkundig tijdschrift) staat elke keer een taalpuzzel. Heel afwisselend en best uitdagend! (Helaas heb ik het niet meer vanwege post-brexit kosten…)