Deze kop — verder te nummeren als voorbeeldzin (1) a. — werd gebruikt op de voorpagina van de NRC van zaterdag 18 mei jl., als prominente aankondiging voor een artikel verderop in de krant. Ze werd verduidelijkt door de onderkop: ‘Het coalitieakkoord zit vol tegenstrijdige plannen’. De kop was de aandachttrekker, de ondertitel verschafte de nodige context.
Een toepassing als deze toont aan hoe diep de negatieve of-constructie (NoC) geworteld is in de grammatica van het Nederlands. Hier hoefde slechts een sterk verkorte zinsvorm in telegramstijl te worden gebruikt om de kern van de boodschap voldoende over te brengen, enigszins te vergelijken met bekende gezegdes als ‘Eind goed, al goed’, of ‘Zo gewonnen, zo geronnen’. Vaste formules als deze laatste zijn op voorspelbare wijze en gemakkelijk aan te vullen tot conditionele constructies :‘Als het eind goed is, is alles goed’ en ‘Wat zo gewonnen wordt, wordt ook zo geronnen’. Ze vormen een commentaar op iets voorafgaands en vatten dat kernachtig samen. Vaste zegswijzen als deze lenen zich tot een algemeen gebruik. De spreukachtige vormgeving, met herhaling, parallellie en rijm, draagt daartoe bij. Bij de geciteerde krantenkop (1) a. daarentegen betreft een eenmalige spreukachtige toepassing, waarbij de nodige aanvulling niet meteen voor het grijpen ligt. Wanneer een tipje van de contextuele sluier is opgelicht, kan zij weer wel probleemloos worden teruggeleid tot een uitgeschreven vorm, als bijvoorbeeld:
- b. Het coalitiekabinet is nog niet begonnen, of de ambities botsen al.
In de uitgeklede vorm (1) a. wordt het frame van de constructie des te meer zichtbaar. Het is een tweeledige uitdrukkingswijze, geschraagd door twee polen: ‘nog niet p, als al q’. Ook hier is de voorzin in zekere zin voorwaarde-scheppend:
- c. Terwijl / hoewel het coalitiekabinet nog niet is begonnen, botsen de ambities al.
In deze parafrase is de zinsstructuur onderschikkend en kan de voorzin, als bijzin, in principe ook als nazin geplaatst worden. Ook in deze laatste, meer geïntegreerde constructie (1) c. beschrijft de voorzin geen pure voorwaarde, maar meer de ‘omstandigheid waaronder’. Dat is eerder een kwestie van temporaliteit en sequentialiteit, waarbij de opeenvolging van gebeurtenissen hier tot (bijna) gelijktijdigheid versnelt en de afstand ertussen versmalt. Dat dit basistype van de NoC in wezen temporeel en indicatief (‘aantonend’) van aard is, hangt samen met zijn narratieve functie. Dit temporeel-narratieve type heb ik om typologische redenen eerder onderscheiden als basistype II, waarvoor we als prototype kunnen nemen het helaas wel wat afgezaagde voorbeeld:
- a. Nauwelijks (amper, maar net, niet lang) waren we thuis of het begon te regenen.
of ook, in eennauwelijks minder geprononceerde variant zonder vooropplaatsing van de negatieve (restrictieve) term :
- b. We waren nauwelijks (niet lang, nog niet) thuis of …
Deze categorie is typisch feitelijk en episodisch van aard en wordt doorgaans dan ook terugkijkend, rapporterend gebruikt, dat wil zeggen in de verleden tijd geplaatst. Vergelijk dat met een ander basistype van de NoC, door mij als basistype I onderscheiden, met een standaardvoorbeeld als:
- a. Je kunt geen krant openslaan (de radio / tv niet (meer) aanzetten, enz.) of het gaat over de kabinetsformatie.
Dit basistype is nu wel echt conditioneel, want het veralgemeniseert, tot aan volledige uitzonderingsloosheid toe:
(3) b. Iedere keer als je een krant openslaat, gaat het over de kabinetsformatie.
Hier is de uitdrukkingswijze niet verhalend, maar uiteenzettend van aard, en daarmee in wezen hypothetisch (stellend) en als projectie nog tijdloos.Evenals in basistype II echter wordt in de voorzin een negatieve maat-/graadaanduiding gegeven, diede opmaat vormt tot een door of ingeleide nazin. Er is echter ook een fundamenteel verschil. Terwijl de kwantificatie bij type II minimaliseert, gebeurt in basistype I het omgekeerde: daar wordt een maximalisatie aangegeven, een volledige categorialiteit, een universele geldigheid. Behalve dat het gestelde er niet-feitelijk van aard is, is in basistype I de richting van kwantificatie dus fundamenteel verschillend van die basistype II. Tendeert het type I expansief, stijgt de geschatte realisatiekans naar uitzonderingsloosheid, bij type II is de realisatie-afstand krimpend, dalend naar nul. Het zijn twee totaal andere dimensies: categorialiteit versus sequentialiteit.
Deze dimensies lijken misschien onverenigbaar, maar tochligt er bij het categoriale (hypothetisch-conditionele) basistype I een link naar het sequentieel-temporele basistype II, namelijk in de toepassingsmogelijkheden van het temporeel-conditionele voegwoord zodra:
(3) c. Zodra je een krant openslaat gaat het (alweer) over de kabinetsformatie.
Precies deze conjunctie leent zich ook voor parafrasering bij type II:
(2) c. Zodra we thuis waren begon het te regenen.
In (2) c. is het sequentiële karakter veel duidelijker dan in (3) c. In (2) c. drukt het voegwoord geen conditie uit, maar is het een pure tijdsbepalingmet de waarde ‘meteen toen/nadat’. De kwantificatie is daar per definitie altijd versnellend, krimpend, dalend. Uiterst curieus is het nu, dat het Nederlands precies met dit versneld-sequentiële zodra ook een negatieve variant heeft gecreëerd, die tot een wel heel bijzonder subtype van de NoC heeft geleid:
(2) d. Niet zodra waren we thuis, of het begon het te regenen.
Het is misschien een beetje omslachtig en plechtig geformuleerd, maar we vinden hier onmiskenbaar een zuiver temporele voegwoordelijke combinatie, die normaal alleen aan het begin van een bijzin kan staan. Dankzij de toevoeging van de negatie niet kan zij nu toch aanleiding geven, de voorwaarde vervullen tot een NoC. Maar zodra blijkt als conjunctie dan wel een hybride element, het kan dus ook de temporeel-conditionele kant op gaan, zoals in (3) c. Misschien moeten we zeggen dat in (3) c. het temporele aspect van zodra wordt onderdrukt, en dat het daar slechts op meer formele wijze aanwezig is.
Maar we zijn er nog niet, want er blijkt voor 3. (c) nog een andere, variante parafrase mogelijk:
(3) d. Je hoeft maar een krant open te slaan of hetgaat (alweer) over de kabinetsformatie.
Ook hier vinden we dat hybride element. De connotatie is hier: ‘meer is er niet nodig, alles / het enige wat je moet doen / te doen hebt is …’. Uiterst beperkt in zijn voorwaardelijkheid vormt p als het ware de sleutel tot q. De strekking is dan ook voorwaardelijk, implicatief: doe p en q volgt vanzelf. De voorzin perkt de keuzeruimte in, en zo gaat de categorialiteit hier samen met restrictiviteit. Er is, hoe vreemd het ook mag lijken, dus toch ergens een vloeiende overgang mogelijk tussen maximaliserende categorialiteit en minimaliserende restrictiviteit.
Variant (3) d. klinkt misschien een beetje eigenaardig, maar in een passende context kan ze toch wel, bijvoorbeeld:
(3) e. De media zitten er bovenop. Je hoeft maar een krant open te slaan of…
Een kwantificatie als in (3) a. is in haar categorialiteit eenduidiger:
(3) a. Je kunt geen krant openslaan (de radio / tv niet (meer) aanzetten, enz.) of …
In (3) a. geeft de voorzin een uitsluiting aan: ‘p kan alleen maar onder voorwaarde q , als q het geval is’. We kunnen dit immers ook parafraseren als: ‘welke krant je ook openslaat, het gaat steeds over …’ Hier wordt de nadruk gelegd op de herhaalbaarheid, op het generieke aspect.
Ook al zijn er dus gevallen waarin voorwaardelijkheid en temporaliteit samengaan, we mogen niet concluderen dat voorwaardelijkheid het onderliggende grondprincipe is van de NoC. Willen we hier generaliseren, dan mogen we alleen stellen dat er in de constructie een duale informatieverdeling ligt opgesloten, die een vaste, causaal-conditionele, dan wel sequentieel-temporele ordening vertoont. Het is een tweeslag, waarin de lineariteit vastligt. De voorzin fungeert in alle gevallen als een antecedens, waarbij de volgzin niet een altijd een gevolg aanduidt, maar in ieder geval wel een consequens.
Reinier Salverda zegt
Beste Ad,
Actueel, helder, scherp doordacht en kernachtig gepresenteerd – net zoals ook je dissertatie van 1999 over dit onderwerp, dat blijft intrigeren.
Met veel plezier gelezen, dankjewel, Reinier Salverda
Ad Welschen zegt
Dank je zeer, Reinier, voor je stevige support! Na 25 jaar kom ik er nog graag op terug. Jij was in 2000 ook al de eerste die met een boekbeoordeling kwam (in Nederlandse taalkunde, 5, 288-291), gevolgd door Ad Foolen in 2001 (TNTL, 117, 73-77) en Hans Smessaert in 2002 (Leuvense Bijdragen, 91, 427-458).