Willem van Toorn geeft antwoord
Op 7 december 1985 viel er op mijn deurmat of die van mijn school een brief van Willem van Toorn. Het was in het vierde jaar van mijn leraarschap aan het Dominicus College (Nijmegen) en in de loop van de tijd had ik er steeds meer plezier in gekregen: ‘lastige’ leerlingen bleken steeds vaker extreem begaafd en extreem ontvankelijk voor waarderende woorden en gestes, klassen hadden verstand en gevoel en er was veel energie en creativiteit.
Ik las graag voor. Voor de klas kregen verhalen een grotere intensiteit en voor de voorlezende leraar traden kracht en zwakte van verhalen en gedichten veel duidelijker aan het licht. Sommige verhalen deden hun werk in de bovenbouw, andere waren voltreffers in de onderbouw. Van twee verhalen staat me bij dat ze mij zo ontroerden dat ik het bij voorlezing slechts met moeite of helemaal niet droog hield: het verhaal ‘Een van ons’ van John Fante en ‘Rooie’ van Willem van Toorn. Fante haalde ik uit Vrij Nederland, ‘Rooie’ uit een verhalentijdschrift voor de onderbouw (Bumper?).
In klas 1F las ik ‘Rooie’ en ik hoorde stil, onderdrukt gesnik in de klas. ‘Meneer, wat mooi! En zielig.’ In die week waren nog enkele verhalen aan de beurt en de klas riep dat we een top 5 moesten maken, de top 5 van 1F. Ik geloof dat ik al wist welk verhaal zou winnen. ‘Jongens, de schrijver Willem van Toorn komt volgende week in Nijmegen, een literaire avond, en wat vinden jullie ervan om een brief aan hem te schrijven over ‘Rooie’, dat zal hij vast fijn vinden, ik neem de brieven van jullie mee naar O42, waar hij voorleest?’ Grote geestdrift, leerlingen vroegen om nieuwe blaadjes omdat de eerste poging niet beviel. Met een goed gevulde envelop ging ik naar de literaire avond.
Het was de eerste keer dat ik zoiets organiseerde. In latere jaren waren er verwante reprises: een optreden van H.H. ter Balkt op school zorgde voor veel vragen en bij de bespreking van ‘Radicaal intiem’ van Ramsey Nasr in klas 6 riepen leerlingen dat we onze onzekerheden toch konden voorleggen aan de dichter. Zowel Ter Balkt als Nasr namen de moeite om schriftelijk gedetailleerd, vol waardering voor de uiteenlopende benaderingen van hun werk, te reageren. Voor leerlingen waren dit wonderen: de schrijver nam (vaak ontwapend) de leerlingen serieus en richtte zich op leerlingen in het bijzonder. ‘Meneer, mag ik een kopietje van die brief?’
Willem van Toorn zond een brief van twee bladzijden, keurig geschreven en liefdevol van toon. Van de twee bladzijden is er eentje door de zilvervisjes geperforeerd, de tekst is nog goed leesbaar. Van Toorn richtte zijn brief in eerste instantie aan mij:
thuisgekomen van de voorleespartij in Nijmegen (die ik heel prettig vond) heb ik, ijdel als ik ben, nog dezelfde avond (nacht) alle brieven van 1F gelezen. Dat was natuurlijk een groot genoegen: zo veel fanmail tegelijk (positief en negatief) krijg ik niet elke dag.
Een paar brieven bevatten vragen, die ik hieronder zal proberen te beantwoorden, maar eerst wil ik nog zeggen, dat ik het een eer vind, dat ‘Rooie’ de top-5 heeft gewonnen.
De meeste vragen van de leerlingen getuigden van een gretig soort ongeduld: waarom had Van Toorn niet meer voor jongeren geschreven? Geduldig legde hij uit dat ‘Rooie’ het enige verhaal is dat hij voor kinderen schreef, ‘behalve de verhaaltjes die ik vroeger voor mijn 2 dochters bedacht, maar die zijn nooit uitgegeven’.
Op de vraag van Marianne of hij het leuk vond om zo’n verhaal te schrijven, antwoordde hij: ‘Ja, dat vond ik zeker (en daarmee beantwoord ik meteen de vraag van Simone, Suzanne en Ingrid: is het echt gebeurd?), omdat ik erbij terug kon denken aan iets dat gebeurd is in de tijd dat ik nog onderwijzer was, en dat mij toen nogal ontroerde.
Een jongen in de klas die ik toen had, was al zijn haar kwijt geraakt door een ziekte (net als Rob dus), en ontroerend vond ik dat de rest van de klas hem zo goed hielp toen hij het moeilijk had. Dat betekent niet, dat het verhaal zoals ik het heb geschreven ‘echt gebeurd’ is. Zo gaat dat meestal niet met verhalen. Je gebruikt als schrijver vaak wel iets dat je meegemaakt hebt, of dat je op een of andere manier heeft geboeid, maar je bedenkt er zelf een vorm voor omdat je ook wil dat het leesbaar en spannend wordt. Daarom vond ik het ook niet leuk, het verhaal door de leraar te laten vertellen. Het wordt nu door een jongen verteld, en Mol, de leraar, lijkt helemaal niet op mij – dat kan ik je verzekeren,’
Een geweldige brief en na het geciteerde ging het nog enkele alinea’s verder, waarin Van Toorn de leerlingen en zichzelf serieus nam. Wat ik me herinner, is dat leerlingen zich gezien wisten en uitverkoren voelden.
Niet eens zo heel veel jaar later, gaf de sectie Nederlands in de vierde klas een toets over Van Toorns verhaal ‘Vaders’ (uit de bundel Pestvogels). Zoals het voorlezen van een verhaal de intensiteit verhoogt (en als een kwalitatieve lakmoestest werk), doet de uitverkiezing van verhalen voor toetsen dat ook. Heel vaak mochten leerlingen het betreffend verhaal mee naar huis nemen, er thuis op studeren en proberen te bedenken wat voor vragen mogelijk waren. Goede verhalen zoals die van Rascha Peper konden dat hebben. Toen we het verhaal ‘Ik droom dus’ van Margriet de Moor hadden verspreid, had één leerling de moed om de schrijfster op te bellen en haar allerlei verwachte vragen te stellen. Ik weet nog dat hij dacht min of meer in overtreding te zijn, maar het tegendeel was het geval, ik was aangedaan: leerlingen vinden de moed om vragen te stellen!
Schrijvers als Willem van Toorn namen de tijd om die vragen te beantwoorden. Zij zagen hun lezers voor vol aan. Met veel bewondering heb ik de uitgebreide brief van Van Toorn vandaag herlezen, gericht aan kinderen van ongeveer twaalf jaar. Die kinderen zijn intussen bijna veertig jaar ouder en ik vermoed dat van het lezersgeluk van toen nog heel wat behouden is. Dankzij Willem van Toorn.
Karin Meijnderts zegt
Inspirerend! “Rooie” staat op DBNL https://www.dbnl.org/tekst/toor005rooi02_01/toor005rooi02_01_0001.php