Afgelopen week, op dinsdagochtend 9 juli, konden we via de radio (NPO 1) de geboorte meemaken van een morfologische nieuwvorming in het Nederlands, een afgeleid adjectief dat qua combinatie en betekenis werkelijk bijzonder genoemd mag worden. Het gaat hier om het neologisme staatsmanesk, opgevangen uit de mond van de journalist-presentator Roos Abelman, een van de journalistieke gezichten van KRO-NCRV. Ze is de vaste presentator van het programma ‘Spraakmakers’ op NPO Radio 1. Bij het onderdeel ‘Mediaforum’ waren te gast Pieter Klok, hoofdredacteur van De Volkskrant, en Angela de Jong, columniste bij het Algemeen Dagblad. Hen werd gevraagd naar hun indrukken bij het eerste buitenlandse optreden van onze kersverse nieuwe minister-president, Dick Schoof. Deze was tot voor zeer kort in ons land politiek nog een totaal onbekende, laat staan in het buitenland. Zijn aanstelling was uit pure nood geboren. Bij gebrek aan een verder nog in aanmerking komende ervaren en representatieve politicus was deze top-ambtenaar door kamerlid Wilders uiteindelijk uit de hoge hoed getoverd en pardoes als kandidaat-premier in het landsbestuur geparachuteerd. De kalender bepaalde vervolgens dat hij vrijwel meteen al voor het eerst moest aanschuiven bij een NAVO-top. Vóór hij daarheen vloog echter zou onze nieuwbakken regeringsleider een tussenstop maken in Brussel, voor een ontmoeting met onder anderen de voorzitter van de Europese commissie, Ursula von der Leyen. Schoof kreeg het wel meteen zwaar voor de kiezen, na zijn bliksemdebuut in de landelijke politiek aansluitend een tweevoudige vuurdoop op het internationaal toneel. De vraag was: hoe zou Schoof zich daar gaan presenteren, hoe zou hij zich daar houden? Zou het niet een beetje worden van: ‘Kijk mij hier nou eens staan, naast Ursula’?
Eerst gaf Pieter zijn mening. Die vond het nog altijd heel wonderlijk, eigenlijk wel een stunt dat die man daar ineens stond, een heel nieuw iemand in de politiek, iemand wiens persoon en karakter aan vrijwel aan niemand bekend was, die niet democratisch gekozen was en het ook nooit had kunnen halen als er voor deze post gestemd had moeten worden. Hij kon zich goed voorstellen dat Schoof daar toch wel eventjes van zou genieten. Heel interessant om dat te volgen. Namens wie zit hij daar, niet namens een partij. Spreekt hij namens het kabinet, namens zichzelf?
Roos: ‘En Angela, wat gebeurde er met jou toen je hem zo zag op het internationale toneel?’
Angela: ‘ Ik heb meer gekeken naar … ik bedoel wat ik heel fijn vind aan die man … ik bedoel dat die man wel het voorkomen heeft van een … premier. (…) Ja, hij heeft wel een redelijk gedistingeerd uiterlijk. Het is voor het plaatje … voor de mediasamenleving die we nu zijn is het wel fijn dat er iemand staat die wel de uitstraling heeft van ‘hij past daar’.’
Roos: ‘Jij vond hem wel staatsmanesk?
Angela: ‘Nou ja, als je die titel moet verdienen, van staatsman, … Pechtold noemde Rutte een staatsman na veertien jaar, dus dat vind ik nog even te vroeg, maar hij heeft wel het voorkomen, hij heeft een representatief voorkomen.’
Categorie I: Generieke referentie
Ik wil hier niet het door Angela gehanteerde beoordelingscriterium ter discussie stellen – met de strekking waarvan ik het op zichzelf niet oneens hoef te zijn – , maar wil van taalkundige zijde de aandacht vestigen op de reactie van Roos en de morfologische vondst waarmee ze heel spontaan, creatief en trefzeker samenvatte wat Angela scheen te bedoelen. Hoe kwam ze daar nu zo op, een nog helemaal niet bestaand woord, dat gebruik maakte van een in onze taal toch slechts marginaal actief morfologisch procedé, dat doorgaans alleen in heel bepaalde situaties in stelling wordt gebracht. Hoe moesten we dat nu precies opvatten, wat zou hier nu uit zijn op te maken? Het kon toch geen toeval zijn, en zeker ook geen vergissing, maar de term was zonder merkbaar bedenken en ongetwijfeld zorgvuldig gekozen. Maar bijzonder was ze zeker.
Om te beginnen: wat is de eigenlijk denotatie van een begrip als staatsmanesk? Het suffix –esk laat zich wel vervangen door ‘in de (herkenbare) stijl van een X, zoals bij een X’. Je zou in gewoner Nederlands ook kunnen zeggen: staatsmanachtig. En inderdaad, dat woord is wel niet zo heel gebruikelijk, maar het laat zich toch tamelijk ruim in allerlei geschreven bronnen terugvinden. Of het ook fraai genoeg klinkt in gesproken taal is dan weer een tweede. Maar dat geldt zeker niet minder voor een neologisme als staatsmanesk, en daarvoor eigenlijk nog wel meer. Waarom daar dan toch voor gekozen? Wat zou dan de meerwaarde ervan kunnen zijn? Was het te beschouwen als een vrije stijlvariant, of was het misschien een vorm van koketterie, op zichzelf in bepaalde contexten dan toch ook wel aanvaardbaar?
Grondnomina bij het suffix -esk
Het is bekend dat het suffix -esk binnen het morfologisch systeem van het Nederlands maar een bescheiden plaatsje inneemt. Het is een denominatieve adjectiefvormer van uitheemse herkomst, die we onder meer in het Italiaans, Frans, Duits en tegenwoordig met name ook in Engels tegenkomen. Voor het Nederlands moet het in principe nog worden aangemerkt als een leensuffix, dat via integrale leenwoorden als arabesk, pittoresk, grotesk en burlesk (4 ‘oervormen’), met daarnaast ook moresk (‘arabesk van Moorse vorm, rankenornament, vooral te vinden in Spanje’; aldus met 5 onderling sfeerverwante voorlopers) ook onze taal is binnengekomen, en ook hier een verdere verspreiding heeft gekregen.
Naar hun structuur al meer herkenbaar kwamen verder afleidingen als: soldatesk (Frans: soldatesque) en huzaresk (aldus 2 ‘vervolgvormen’), zoals je ook *militaresk zou kunnen verwachten, en voorts een ruim groeiende reeks ontleend aan diverse, geheel andere gebruikssferen: balladesk, boulevardesk, cabaretesk, carnavalesk, cartoonesk, charlatanesk, chevaleresk, churrigueresk, clownesk, cowboyesk, dandyesk, elefantesk (naast olifantesk), faunesk, gigantesk, grandguignolesk, humoreske, junoësk, kardinalesk, komediantesk, muzikantesk, operatesk, picaresk, plateresk, puberesk, querulantesk, regentesk, robotesk, rocambolesk, romanesk, seigneuresk, simiësk, sloganesk, statuesk, sultanesk, tofelemonesk en ziganesk (36 formaties). Met deze 43 terugvindbare representanten hebben we al een aardige, en zo goed als complete collectie grondnomina, die dus niet a priori onproductief lijkt. Maar toch betreft het hier een tamelijk gesloten groep. De deur staat op een kier, maar de toepassings- en uitbreidingsmogelijkheden bij dit type blijven heel beperkt. De grondwoorden bij dit type zijn zonder uitzondering on-Nederlandse, geleende, en vaak interlinguale nomina, inclusief het Jiddisch-Hebreeuwse tofelemone (‘katholiek’), en ze vertonen ook een eigen, grillige en veelkantige, om niet te zeggen: ‘arabeskachtige’ samenhang.
Grotesk, carnavalesk en extravagant
Binnen het gehele, bonte, semantische veld van deze afgeleide adjectieven horen carnavalesk, clownesk en dandyesk tot de meest bekende, waarnaast als prototype wel te beschouwen is het meer algemeen gebruikelijke, stevig ingeburgerde adjectief grotesk (‘grillig, fantasievol, zonderling, bespottelijk’). Ze bezitten gevieren semantisch ook een grootste gemene deler, en vormen daarbij geen neutrale kwalificaties, maar tamelijk tot sterk depreciërende (met de betekenisaspecten ‘buitenissig, lachwekkend, bespottelijk’). In het verlengde hiervan gaat het bij dit type veelal ook om personen, functies of zaken met opvallende en/of zeer kenmerkende trekken, waarbij ook weer het uitzonderlijke, buitenissige en/of karikaturale een rol speelt. Zo bijvoorbeeld bij het bekende regentesk, waarvoor wel tien (deel)omschrijvingen gegeven worden (zie https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/ ): 1) aanmatigend 2) arbitrair 3) autocratisch 4) autoritair 5) dictatoriaal 6) dictatorisch 7) eigendunkelijk 8) eigenmachtig 9) eigenwijs 10) willekeurig.
De oorsprong van het prototypische grondwoord grotesk, in het Nederlands sinds de achttiende eeuw geattesteerd, is in ons taalsysteem niet transparant, maar ze wordt helder belicht in de weblog Woordpost van het genootschap Onze Taal, van 14-12- 2017, (https://onzetaal.nl/uploads/nieuwsbrieven/grotesk/ ):
“Het woord grotesk komt via het Frans uit het Italiaans. In die taal is grottesca/grottesco oorspronkelijk het bijvoeglijk naamwoord bij grotta ‘onderaardse ruimte, grot’. In de Renaissance werd met figura grottesca of pittura grottesca een bepaald type grotschilderingen aangeduid; dit werd op zeker moment verkort tot grottesca. Het Frans nam dat over als grotesque, dat op grond van het speelse en extravagante karakter van de grotafbeeldingen de betekenis ‘grillige schildering’ kreeg, en later de afgeleide betekenis ‘onnatuurlijke, aan fantasie ontsproten figuur’.
Dit woord kwam in het Nederlands terecht als groteske. In de achttiende eeuw werd daarvan het bijvoeglijk naamwoord grotesk afgeleid, dat letterlijk ‘zoals een groteske’ betekende, maar al snel de figuurlijke betekenis(sen) kreeg die we nu nog gebruiken: ‘grillig, fantasievol, zonderling, bespottelijk’.’’
Het gebruiksdomein van dit type esk-formaties wordt voor een belangrijk deel gevormd door de wereld van kunst en cultuur in diverse sectoren, voor uiteenlopende karakteristieke verschijningsvormen, genres of stijlaspecten, maar daarnaast ook nog voor anderszins tot de verbeelding sprekende functies en/of gestalten, die aan enigerlei vorm van presentatie te relateren zijn, zoals het al genoemde carnavalesk [Fr. carnevalesque] (oorspronkelijk: ‘zoals bij het carnaval’, vandaar: ‘dwaas, uitgelaten, uitbundig’, of ook: ‘opzichtig, grotesk’), vaak gebruikt als algemene aanduiding van een literaire stijl, beeldende kunst of muziekcomposities. Carnaval vond waarschijnlijk zijn oorsprong in het middeleeuwse Italië, waar het gemaskerd bal veel toeschouwers trok (https://isgeschiedenis.nl/nieuws/oorsprong-van-het-carnaval/). Veruit de meeste van deze formaties zij via het Frans tot ons gekomen, hoewel ze daar soms weer van Italiaanse of weer verder uitheemse herkomst waren. Zo is burlesk (‘plat-komisch, op een grove manier belachelijk makend’) afgeleid van het Italiaanse woord burla (‘grap, jokkernij, scherts’). De burleske ontstond in de zestiende eeuw in Italië, waar ze als genre vooral in de zeventiende eeuw erg populair werd. Afgeleid van het Franse burlesque is het in het Nederlands in de betekenis van ‘boertig’ voor het eerst aangetroffen in 1782. Arabesk (‘vorm van decoratie met ornamentele of picturale siermotieven in grillige vormen, maar op sierlijke wijze geschikt en aaneen gestrengeld’) is zelfs al in 1558 in het Nederlands aangetroffen, weer ontleend aan het Italiaanse arabesco en het ouder Franse arabesque (nu arabique, ‘Arabisch’), omdat het motief veel voorkwam in de islamitische kunst en nadien als decoratievom vooral in de Renaissance werd toegepast. Behalve in de architectuur en beeldende kunst heeft de term ook ingang gevonden in de wereld van ballet, muziek en film.
Deze prototypische termen bezaten al de connotatie ‘extravagant’, maar dat geldt niet zozeer voor regentesk, waarbij de aspecten van overdrijving en spot echter ook op de loer ligt. Via deze schakel past zo ook staatsmanesk wel in de range. Bij deze nieuwvorming is het grondwoord staatsman niet echt als uitheems te beschouwen, hoewel het een Engelse pendant heeft. Hier treffen we een in principe gerespecteerde functie- of soortnamen met een positieve connotatie, als zodanig enigszins te vergelijken met chevaleresk, en wellicht in mindere mate met kardinalesk en sultanesk, maar anderzijds toch ook uitlopend op het duidelijk pejoratieve regentesk. Het functie- en statusaspect speelt hier nog mee of staat zelfs voorop. In verwijderd verband, zelfs in fonologisch opzicht, resoneert dit staatsmanesk ook wel met de aan het Engels ontleende eigenschapsterm statuesk (‘lijkend op een standbeeld’). Als neologisme past staatsmanesk zo dus wel in een de range van een der deelverzamelingen bij dit formatietype. Kortom, staatsmanesk vormt in deze opzichten geen geheel vreemde eend in de bijt, het is geen blinde passagier, laat staan een uitglijder. Daarnaast zou een mogelijke Engelse pendant als *statesmanesque wellicht ook niet hoeven te misstaan.
Categorie II: Singuliere referentie
Nauwelijks in mindere mate productief dan het type met een generieke functie-, soort- of zaaknaam als grondwoord, is dat waarin de eigennaam van een specifieke persoon of (hoofd)figuur als stam figureert, zoals: cézannesk, chaplinesk, chopinesk, clochemerlesk, dantesk, donjuanesk, donquichottesk, duperronnesk, fellinesk, gargantuesk, goyesk, haydnesk, hofmannesk. kafkaesk, molièresk, mondrianesk, napoleonesk (en napoleontesk), pantagruelesk, reinaerdesk, rembrandtesk, rubenesk, ruijsdaelesk, schumannesk, shawesk (en shawnesk), tarzanesk, titanesk, villonesk (27 formaties). Ook deze voorbeelden/gebruiksgevallen, in het algemeen wat jonger dan die bij type I, komen bijna zonder uitzondering uit de veelvormige wereld van de kunsten (muziek, schilderkunst, film, literatuur), met alleen napoleonesk als even eenzame als opvallende uitzondering. Ook hier worden opvallende eigenschappen of stijlkenmerken direct gerelateerd aan die van een specifiek archetype, waarvan in deze gevallen dan een singuliere referent de belichaming vormt, waarnaar de esk-formatie dan heel handig, bij wijze van voorbeeld, metaforisch kan verwijzen. In napoleonesk resoneert toch ook weer het prototypische regentesk. Meer dan als een meer algemene, abstraherende typering als soortnaam fungeert de referent hier als een direct beeld, als een aanschouwelijke illustratie. De eigennaam kan dan soms weer wel het karakter van een soortnaam aannemen. Dat is bij donjuan en donquichotte duidelijk, en bij Napoleon al een beetje zo.
Dit type lijkt zich door zijn aard eerder te lenen tot het vormen van gelegenheidsformaties, die dan ook een beperkter, soms slechts eenmalig gebruik hoeven te kennen. Toch genieten de referenten bij realisaties als chaplinesk, kafkaesk, mondrianesk en rembrandtesk een dusdanig algemene bekendheid, dat ook deze esk-afleidingen relatief gemakkelijk overgenomen konden worden en ingeburgerd raken. Ze komen de levendigheid en de levenskracht van het formatietype in zijn geheel ten goede. En wat meer is, ook dit tweede type beantwoordt aan een complexe, fijnzinnige, maar alleszins herkenbare onderliggende systematiek. Het versterkt daarmee de hoog-gevorderde morfologische kennis van het Nederlands die voor een competente en creatieve taalgebruiker nodig is om een originele noviteit als staatsmanesk op adequate wijze te kunnen introduceren.
Peter-Arno Coppen zegt
Ik vraag me af of er een beter alternatief is: het voor de hand liggende ‘staatsmanachtig’ klinkt misschien te zeer alsof het maar om schijnbare kwaliteiten gaat, ‘staatsmannig’ of ‘staatsmannerig’ kun je denk ik niet serieus nemen, en ‘des staatsmans’ is niet bij personen te gebruiken (iets kan wel ‘des staatsmans’ zijn, maar iemand niet).
De bedoelde betekenis is denk ik iets als het Engelse achtervoegsel ‘-like’ (‘statesmanlike’), maar daar hebben we in het Nederlands niet een echt goede pendant voor. Wij moeten het doen met omschrijvingen als ‘een echte staatsman’. ‘Staatsmannesk’ (ik zou het met dubbele n spellen) is daarom misschien een keuze uit verlegenheid.
Ad Welschen zegt
Inderdaad kent het Duits een ‘staatsmännisch’ en het Engels een ‘statesmanlike’, terwijl wij ons moeten behelpen met het wat plompe ‘staatsmanachtig’. In dat opzicht zou ‘staatsmanesk’ ten dele een bruikbaar alternatief kunnen vormen. Maar niet zonder meer, want dit ‘staatsmanesk’ is *a priori* meer gekleurd dan het zakelijke en neutrale ‘-achtig’ of de Duitse en Engelse pendanten daarvan. Suffigering met /-esk/ markeert sterker, het sleept een bundel van connotaties mee die kunnen variëren van bewondering tot afkeuring, maar vaak met kenmerken als ongewoonheid, overdrevenheid en buitenmaatsheid. In een kwalificatie ‘staatmanesk’ klinkt licht iets van *potsierlijkheid* door, vooral omdat we bijvoorbeeld ook ‘clownesk’ en ‘komediantesk’ in ons repertoire hebben, en daarnaast schakeringen als het extravagante ‘carnavalesk’, het pejoratieve ‘regentesk’, tot zelfs het zwaar diskwalificerende ‘charlatanesk’. Je zou daartussen eigenlijk ook heel goed een formatie kunnen verwachten als ‘*charadesk’ (‘de trekken van een schertsvertoning bezittend’). Een keuze voor /-esk/ lijkt heel vaak niet waardenvrij en geschiedt niet in een vacuüm.
De vraag is dus, of de presentatrice aan haar kwalificatie ‘staatsmanesk’ niet een ironisch tintje meegaf, omdat we met zijn allen toch wel naar een ongewone, en eigenlijk ook nog wat ongeloofwaardige vertoning hadden zitten kijken, de uitkomst van een zeer verrassende politieke kunstgreep. Er mochten van de heer Schoofs uiteraard geen wonderen verwacht worden, en ook nog geen staatsmanskunsten. In deze situatie kan een woordkeus als ‘staatsmanesk’ dan ook moeilijk als rechtuit waarderend en serieus bedoeld te interpreteren zijn. Ook Angela de Jong beschouwde die niet als zodanig, blijkens haar wat distantiërende antwoord.
Inzake de spelling van deze nieuwvorming zou ik liever niet willen pleiten voor een toevoeging van een extra -n- achter ‘staatsman-‘. Daar zijn twee bezwaren tegen. De standaardvorm van het suffix zou er in dit geval mee worden verduisterd tot een schijnbaar /-nesk/, wat ook een verkeerd woordbeeld geeft, ofwel het stamwoord zou het aanzien krijgen van een leenwoord uit het Duits, dat immers ‘Staatsmann’ heeft, maar dat is in dit geval niet aan de orde, zoals wel bij ‘Schumannesk’. Dan lijkt ‘staatsmanesk’ een helderder optie, waarbij beide bouwelementen intact blijven.
A Scholtes zegt
Ik denk dat het suffix “-achtig” geschikt en passend zou kunnen zijn: “staatsmanachtig” zou dan met de eigenschap van een staatsman kunnen betekenen.
In het Duits overigens “staatsmännisch”
Ad Welschen zegt
U hebt voor een deel zeker gelijk, daarom had ik de *denotatie* van ‘-esk’ aan het begin van mijn artikel provisorisch ook als ‘-achtig’ aangeduid, maar toch is de betekenis-/gevoelswaarde van ‘-achtig’ aanzienlijk vlakker dan die van ‘-esk’. Voor een deel zit ‘m dat in het feit dat de grondnomina (niet zozeer de eigennamen) bij afleidingen met ‘-esk’ exclusief van herkenbaar niet-Nederlandse herkomst zijn. Dat geeft ze al een eigen markering. Mede daarom kan het suffix nog gereserveerd worden voor een speciale categorie. Wat dat betreft loopt een nieuwvorming als ‘staatsmanesk’ dus wel een beetje op de zaken vooruit, want daarbij is het grondwoord niet herkenbaar on-Nederlands, hoewel het pendanten kent in het Duits en het Engels.
Maar wat mij interessanter en belangrijker lijkt: ‘-esk’ is door de waaier van zijn toepassingsbereik (zijn *morfologische valentie*) wel veel expressiever dan dat vlakke ‘-achtig’. ‘Staatsmanesk’ past prima in die waaier. Dat heb ik ook in mijn bovenstaand antwoord aan Peter Arno nog eens extra duidelijk willen maken. Om het wat technisch te zeggen: ‘-achtig’ is ten opzichte van ‘-esk’ onmiskenbaar *ondergespecificeerd*. Vele zaken in ons bestaan hebben kenmerken van het groteske. Ik zou dat ‘-esk’ daarom niet graag willen missen in mijn lexicale gereeedschapskist.
Ad Welschen zegt
CORRECTIE
— In mijn bijdrage hierboven heb ik onder categorie I (Generieke referentie) ten onrechte opgenomen de formatie *rocambolesk*, afgeleid van het grondwoord *rocambole*.
Dat woord komt behalve
(1) als plantennaam (‘Spaanse ui’, ‘slangenknoflook’, zeer decoratieve knoflooksoort met sierlijk gekrulde bloeistengel‘)
ook voor
(2) als persoonsnaam van een literair personage in de buitengewone avonturenverhalen van Pierre Alexis Ponson du Terrail (1829-1871), waar de hoofdpersoon zo heet.
Het Franse woord *rocambolesque* (‘spectaculair, haast niet te geloven’) verwijst oorspronkelijk naar deze avonturier en zijn fantastische belevenissen (< betekenis 2). Het is van daaruit in andere talen overgenomen en kent bijvoorbeeld in Vlaanderen een ruime verspreiding en toepassing.
*Rocambolesk* had hierboven dus moeten worden gecategoriseerd bij categorie II (Singuliere referentie).
Frans van Nes zegt
Napoleon is zeker niet de enige niet-kunstenaar aan wiens naam het suffix -esk kan komen te hangen. De term poetinesk wordt veelvuldig gebruikt en trumpesk komt ook voor.
Ad Welschen zegt
Mijn opsomming was bij categorie II, anders dan min of meer bij categorie I, lang niet uitputtend, maar toch meer dan indicatief en zeker wel representatief. Ze was gebaseerd op gebruiksgevallen die uit de eerdere literatuur over dit onderwerp al bekend waren, en dan nog met enige selectie voor een meer algemene bekendheid. Het zou dus een tamelijk canonieke lijst genoemd mogen worden. *Napoleon* was in die opsomming II de enige niet kunst-gerelateerde referent. Dat is dus zeker een significante afwijking binnen het gangbare patroon.
Er zijn uit andere sectoren ook (met mate) andere referenten te geven, zoals in het Engels het welluidende *Friedmanesque* (naar de econoom Milton Friedman).
Kenmerkend is: (1) de referent (de eigennaam) is zo goed als altijd niet-Nederlands, dus geen *Schoofesk (om al een beetje leuk te doen), en (2) de referent moet zeer tot de verbeelding spreken, moet zeer eigen, opvallende, om niet te zeggen bij voorkeur bizarre of karikaturale trekken vertonen, die echter, vooral in het geval van scheppende kunstenaars, ook positief gewaardeerd kunnen zijn (*Chaplinesk*, *Chopinesk*, *Mondrianesk*, *Rembrandtesk*, enz.).
Aan deze eigenschappen lijken niet-kunstgerelateerde publieke persoonlijkheden als Poetin en Trump ruimschoots te voldoen. Je zou bijvoorbeeld, om nog maar een kleine greep te doen, ook *Faragesque, *Johnsonesque, *Macronesque, en *Bidenesk kunnen verwachten, eventueel ook *Merkelesk, hoewel Duitse namen er zich iets minder toe lenen, zoals ook *Vonderleyenesk. Er zijn namelijk ook zekere fonologische beperkingen, al laten ook die wel enige uitzondering toe.
Ad Welschen zegt
Overigens komt ook *Stalinesk* veel voor en kent ook dat adjectief een interlinguale verspreiding. *Poetinesk* zal naar dit voorbeeld zijn gevormd, terwijl *Trumpesk* niet eens een ander voorbeeld nodig heeft. De respectieve referenten zijn zeker alle drie zeer tot de verbeelding sprekende types, politieke machthebbers in dit geval, maar de verschillen in connotatie zijn ook hier interessant. Terwijl voor Trump licht omschrijvingen als ‘bizar’, ‘flamboyant’ en ‘onvoorspelbaar’ in gedachten komen, geldt dat voor Stalin met ‘kil, wreed, meedogenloos’ en voor Poetin met gradaties of variaties daarvan. ‘Leugenachtig’ en ‘onbetrouwbaar’ lijken gemeenschappelijke factoren die zowel voor Trump als voor Poetin kunnen gelden, maar met wezenlijke onderlinge verschillen. Het basiselement ‘uitzonderlijk, bovenmatig’ speelt in alle drie gevallen mee, maar niet in een positieve connotatie.
Ad Welschen zegt
SATIESQUE …