In de negentiende eeuw ging veel literatuur over de vraag of iemands gedrag verklaard moet worden uit diens biologische herkomst of uit diens omgeving. Romans waren experimenten: wat gebeurt er met iemand als je hem (of soms haar) in bepaalde extreme omstandigheden verplaatst? En hoe kan een familie gaandeweg degenereren?
Veel van zulke boeken worden er in de 21e eeuw niet meer geschreven, het begrijpen van menselijk gedrag staat sowieso niet meer zo hoog op de agenda, maar ze zijn er nog wel. Met De tolk van Java, in ieder geval in de Nederlandse letteren, als een hoogtepunt.
Het boek heeft al een negentiende-eeuwse ondertitel:
Waarin de herinneringen van een kamerolifantje, de memoires van een oorlogstolk gehamerd op een schrijfmachine, onderbroken met verhalen brieven en gemopper van de oudste zoon, becommentarieerd door zijn broer.
Die ondertitel verraadt bovendien een negentiende-eeuwse structuur (ook ongebruikelijk, hoewel je hem ook bijvoorbeeld nog in Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans ziet opduiken) van een opgeduikeld manuscript dat de tolk ‘gehamerd’ heeft en waarvan de suggestie is dat het integraal of in ieder geval grotendeels letterlijk is overgenomen.
De ’tolk’ is dus ook vader van een ‘oudste zoon’ en diens broer. Hij is in de jaren 20 van de vorige eeuw als ‘Indo’ geboren in Nederlands Indië – zijn eigen vader was een Nederlander en zijn moeder een in het land geboren etnische Chinese. Al in zijn jeugd, zo wordt duidelijk, kon die tolk en vader een wreed en gewelddadig zijn. Maar lag dat aan die ingewikkelde jeugd, als een ‘onecht’ kind van een Nederlandse alcoholistische koloniaal, of had hij die eigenschappen zelf al geërfd?
Van die vader kreeg hij in ieder geval bepaalde – zij het dan ook weer niet alle – privileges die behoren bij de Nederlandse identiteit, en op de een of andere manier blijft hij zich aan dat Nederlanderschap vastklampen. Tijdens de Japanse bezetting neemt hij de wapenen op, en na de oorlog treedt hij in dienst als ’tolk’ van de Nederlandse mariniers, wat betekent dat hij allerlei klusjes kan oppikken, gewelddadige, moorddadige klusjes, tegen Indonesiërs, waar de ‘echte’ Nederlanders geen been in zien.
Als de kern van de roman de manuscripten zijn die de vader, vanaf de vroege jaren vijftig en na de dienst, dan eindelijk aangekomen in Nederland en er getrouwd met een Helmondse vrouw, op zijn slaapkamer woedend heeft zitten uittikken, dan bestaat de pit van die kern uit de oorlogsherinneringen. Die zijn voor de verwende eenentwintigste-eeuwse lezer bijna niet om door te komen van de eentonigheid, terwijl ze je tegelijkertijd dwingen door te lezen omdat je je als lezer bewust bent van het realisme van die eentonigheid van wéér een moord en nóg weer een moord, alsmede van het feit dat er over al dat gemoord uit Nederlandse naam feitelijk vrijwel altijd gezwegen is. De ene droge notitie volgt de andere op.
Hun lijken lagen als zandzakken opgestapeld. Het was een verschrikkelijk gezicht. Maar we kregen niet de gelegenheid om hierover te peinzen.
Want er moest doorgegaan worden naar de volgende. Waarom die vader nu zo als een dolle tekeer ging tijdens alle gevechtshanelingen tegen mensen die hem heek nabij stonden, wordt niet duidelijk. Was het aangeboren sadisme? Werd hij ertoe opgestookt? Hij heeft een vage liefde opgevat voor Koningin Wilhelmina, over wie hij verder nauwelijks wat weet, maar wat verklaart dat?
En eenmaal in Nederland, en getrouwd met die Helmondse, en vader geworden van onder andere de verteller en diens tweelingbroer, houdt het geweld aan. Deze keer richt het zich op het gezin met een terreur die deze uit eerdere verhalen over Indische vaders (Van Dis, Van der Heijden) doet verbleken. Daarbij bedenk je als lezer dan dat ook die ‘mindere’ terreur de eerdere schrijvers al een levenslang trauma opleverde.
De kinderen worden naar een internaat gebracht waar de terreur aanhoudt. Het is duidelijk dat de verteller, Alan, zijn leven ook niet op de rails krijgt, maar niet of dat nu uniek komt door het trauma, of doordat hij ook iets van de genetische verkniptheid heeft meegekregen.
De tolk van Java vertelt daarmee een heel lastig verhaal – een verhaal waarbij niet duidelijk is wat de motieven van de belangrijkste personages eigenlijk zijn. Waarom doen mensen wat ze doen? We zijn sinds de negentiende eeuw geen steek opgeschoten met ons inzicht daarin behalve in de vorm van keiharde romans die in ieder geval een glimp laten zien van de verschrikkingen.
In 2024 lees ik 50 Nederlandstalige romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Lize Spit, Het smelt (2016)
Frits zegt
Een interessante recensie; lezen van dit boek lijkt de moeite waard.
Wel een vraag naar aanleiding van de zinsnede “… na de oorlog treedt hij in dienst als ’tolk’ van de Nederlandse mariniers, wat betekent dat hij allerlei klusjes kan oppikken, gewelddadige, moorddadige klusjes, tegen Indonesiërs, waar de ‘echte’ Nederlanders geen been in zien.”
Uit het verband valt op te maken dat de ‘echte Nederlanders’ liever niet de gewelddadige, moorddadige klusjes opknappen die de tolk van Java wel uitvoert. Maar dat staat er niet. Er staat dat de Nederlanders er geen been in zien en dat betekent dat ze het niet bezwaarlijk vinden. Bedoeld zal zijn dat ze er geen gat in zien.