Iedereen heeft recht op de Reynaert! Dat is de boodschap van de titel van dit sympathiek ogende boekje. Na de talloze hertalingen voor volwassenen, de vele bewerkingen voor de jeugd, allerlei versies in stripvorm, als hoorspel op cd, als raptekst enz. is er nu ook een versie voor ‘wie het Nederlands nog maar pril aan het ontdekken is’ (flaptekst). Een versie voor laaggeletterden en nieuwkomers in onze maatschappij dus, wie zou dat niet toejuichen? Maar we moeten er rekening mee houden dat deze navertelling bedoeld is voor NT2-leerders op A2-niveau, dat wil zeggen voor mensen die nog maar een basiskennis van het Nederlands hebben, de basiskennis die je nodig hebt om te kunnen functioneren in het dagelijkse leven, met een woordenschat van ongeveer 2000 woorden. (Zie bijlage.) Hebben ook deze mensen echt recht op en behoefte aan de lectuur van de Reynaert? De Reynaert behoort nu eenmaal tot de canon van Vlaanderen. Lectuur van de Reynaert zou daarom deel kunnen uitmaken van het verplichte inburgeringstraject, dat nieuwkomers in Vlaanderen moeten volgen. Geeft de Reynaert niet een herkenbaar beeld weer van de Vlaamse gemeenschap en van de essentie van de Vlaamse volksziel? De visie op Reynaert als het symbool van de ware aard van ‘de’ Vlaming is natuurlijk al lang achterhaald en daarenboven moeten we ons ervan bewust zijn dat dit geen positief verhaal is. Geen verhaal met een happy ending, geen verhaal met een held waarmee we ons kunnen identificeren. Integendeel, de hoofdfiguur is een doortrapte schurk en de boodschap van het verhaal is uitermate pessimistisch. Het verhaal gaat over corruptie, verkrachting en mishandeling. Het bevat kritiek op de monarchie, op het gezag en op de godsdienst. Het verheerlijkt valsheid, overspel, sadisme, egoïsme, misbruik van vertrouwen en lichamelijk geweld. De keuze van dit verhaal voor laaggeletterden als inwijding in onze cultuur en als instap in de fictionele wereld van de Nederlandse literatuur is daarom minstens voor discussie vatbaar.
Maar laten we eens nagaan hoe het verhaal hier gepresenteerd wordt. Zoals het A2-niveau voorschrijft, bestaat de tekst uit korte zinnetjes, die onder elkaar afgedrukt worden, geen doorlopende tekst dus en geen indeling in alinea’s. De zinnen zijn kort, maar niet noodzakelijk enkelvoudig. Er zijn ook samengestelde zinnen bij, al vormen die een uitzondering. De woordenschat is eenvoudig. Sommige woorden zijn onderstreept en er staat ook een nummer bij. Wat dat betekent, wordt niet uitgelegd aan de lezer, maar bij nader toezien blijken die nummers verwijzingen naar de eindnoten te zijn. Onder de titel ’Woordenlijst’ (waarom niet gewoon: woordverklaring?) worden die woorden achteraan in het boekje uitgelegd. Welke laaggeletterde, ‘met weinig of geen schoolse achtergrond’ (p. 121), zal al lezend voortdurend achteraan in het boekje gaan kijken naar deze woordverklaringen? Als die onderaan de pagina hadden gestaan, zou hij of zij dat misschien wel gedaan hebben, maar voetnoten achteraan, die raadpleegt zelfs een geoefende lezer meestal niet. Dat weet ik uit eigen ervaring.
Laten we die woordenlijst nu eens bekijken. Waarom bepaalde woorden verklaard moeten worden en andere niet, is me een raadsel. Wat bijvoorbeeld een ‘zolder’ is, of een ‘snavel’, of een ‘muil’, moet kennelijk uitgelegd worden, maar woorden als ‘galg’, ‘snoet’ en ‘parfumeren’ maken zo te zien deel uit van de basiswoordenschat op A2-niveau. Veel logica kan ik daar niet in vinden. En dan zijn er de woordverklaringen zelf. Het eerste onderstreepte woord staat op p. 12: ‘Het is zo mooi in het bos, het lijkt1 een schilderij.’ Noot 1 luidt als volgt: ‘Lijken op = bijna hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld: Jij lijkt op je vader.’ Allemaal goed en wel, maar er staat niet ‘lijkt op’ maar ‘lijkt’. Is dat dan hetzelfde? We bekijken nog enkele andere woordverklaringen. Op p. 23 lezen we: ‘Zijn feest is verpest.7’ In de woordverklaring lezen we: ‘7. Verpesten. Als je iets ‘verpest’, maak je dat kapot.’ Kun je dat wel van een feest zeggen? Op p. 25 staat: ‘Niemand mag zomaar8 aan de galg.’ Bij noot 8 lees ik: ‘Je doet iets ‘zomaar’. = Je doet iets zonder te vragen. Bijvoorbeeld: Je kan niet zomaar koekjes uit de kast nemen.’ Is dat de passende woordverklaring van ‘zomaar’ in deze zin? ‘Zomaar’ betekent hier toch heel wat anders dan ‘zonder te vragen’? (Het betekent hier: zonder schuldig te zijn of zonder veroordeeld te zijn.) Onder noot 11 staat: ‘Een misdrijf = iets fout doen’. Is dit een synoniem voor het zelfstandig naamwoord ‘misdrijf’? Ik zou zeggen: een misdrijf is iets wat je niet mag doen en waarvoor je gestraft kunt worden. Niet elke fout is een misdrijf. Noot 20: ‘Meneer pastoor = een priester’. Is dat duidelijk? Nog een voorbeeld: ’23. ‘Biechten = alles vertellen aan een pastoor’. ‘Alles vertellen’? Bij ‘vergeven’ (noot 24) zou ik vermelden dat je iemand iets vergeeft. ‘Iemand vergeven’ zonder lijdend voorwerp kan immers ook betekenen: iemand vergiftigen. Nog een voorbeeld: ’33. Je kwetst me = je doet me pijn. Bijvoorbeeld. Je vindt mijn auto lelijk? Nu kwets je mij.’ Op p. 111 staat dat de wolf en de beer veel pijn hebben: ‘Ze zijn gekwetst’. De context maakt duidelijk dat hier bedoeld wordt: ‘gewond’ en niet ‘gekwetst’. Als synoniem voor ‘verrassing’ wordt in noot 37 ‘cadeautje’ gegeven. Dat klopt wel in de context, maar wie het woord ‘verrassing’ in een woordenboek opzoekt, zal ‘cadeau’ daar niet tegenkomen. Noot 36: ‘Afscheid nemen = dag zeggen’. Is dat hetzelfde? Ik zou nog een tijdje door kunnen gaan met andere voorbeelden, maar het minste wat je kan zeggen is, dat deze woordverklaring erg slordig is opgesteld. Bovendien zou ik er nog iets aan willen toevoegen. Nieuwe woordenschat aanbrengen gebeurt in het NT2-onderwijs meestal door te ‘semantiseren’ door middel van vaste woordverbindingen en contexten, bv. bij ‘verrassing’: ‘iemand verrassen met iets’, ‘verrast worden of zijn’, ‘tot mijn verrassing’, ‘verrassend’ enz. Welnu, er wordt veel te weinig gesemantiseerd in deze woordverklaringen.
En nu de bewerking van het verhaal zelf. Dat bestaat uit een proloog en vijftien hoofdstukken, die telkens beginnen met een opsomming van de erin optredende personages. Erg overzichtelijk! De tekst zelf leest vlot en soms zorgt de bewerker voor nieuwe accenten en nieuwe dubbele bodems. De klacht van de wolf over het feit dat de vos seks heeft gehad met de wolvin eindigt met ‘Mijn lieve vrouwtje, zij houdt van mij alleen.’ Daarop volgt: ‘Koning Nobel schudt zijn hoofd in ongeloof.’ (p. 16) Is de koning nu verbaasd over de misdaad of kan hij niet geloven, dat de wolvin alleen van haar man houdt? De koning denkt ook dat het in een bos is gebeurd en hij stelt voor om het bos beter te verlichten, want, zo zegt hij, ‘Veiligheid boven alles!’ (p. 17) De ironie wordt natuurlijk nog groter, als later blijkt dat de wolvin het allemaal niet zo erg vond en de das later komt vertellen dat de vos en de wolvin al jaren bij mekaar slapen: ‘Hij gebruikt (bedoeld wordt: misbruikt) geen vrouw, hij is lief.’ (p. 28) Dezelfde ironie van de verteller vinden we ook in de reactie van de das op de beschuldiging van het blind pissen van de kinderen van de wolf: ‘Maar dat is juist goed. Kinderen moeten niet alles zien. Reynaert heeft hen beschermd.’ (p. 27) Af en toe gebruikt de verteller ook retorische trucs om de lezer of luisteraar bij het verhaal te houden, zoals het gebruik van een (retorische) vraag, bv. ‘Wie spint en streelt en krijgt altijd wat hij wil?’ om het optreden van de kat in te leiden (p. 38). In de beschrijving van de scène met de kat gebruikt de verteller een woordspeling: de kat bijt meneer pastoor ‘in zijn kruis’ en die reageert daarop door te roepen: ‘Jezus! (…) Kijk nu naar mij. Een pastoor zonder kruis!’ (p. 45) Jammer genoeg meent de verteller de ironie daarvan in de woordverklaring als volgt te moeten expliciteren: ’22. Een kruis = waar Jezus aan genageld werd, maar ‘een kruis’ is ook daar waar de rits van je broek zit. De kat bijt de pastoor in ‘zijn kruis’ is dus een beetje grappig. Meneer pastoor is bloot. Het zal vast pijn doen.’ (p. 117) We weten allemaal dat de humor van een mop die té expliciet wordt uitgelegd, meteen verloren gaat. Dat is hier ook het geval. Maar er is meer aan dit citaat, dat te denken geeft. Een pastoor is voor de katholieken wat een imam is voor de moslims . Als die in zijn kruis gebeten wordt, dan denk ik dat zoiets voor de moslims onder de beginnende taalleerders van het Nederlands allesbehalve ‘een beetje grappig’ is! Vooraan in het boekje worden vijftien cursisten bedankt met Arabische klinkende namen. Wie een verhaal bewerkt voor onder meer moslims en moslima’s zou toch voorzichtiger moeten zijn, denk ik.
Wat is er me in de bewerking nog zoal opgevallen? In de biecht van Reynaert aan Grimbeert de das beklemtoont de vos herhaaldelijk dat hij niets fout heeft gedaan, maar dat het anderen zijn geweest die de beer, de kat en de wolf mishandeld hebben. Door voortdurend te herhalen ‘Ik heb alleen gekeken en gelachen’ (p. 53-57) stelt de verteller Reynaert onschuldiger voor dan dat het geval is in het oorspronkelijke verhaal. Als Reynaert aankondigt dat hij op bedevaart gaat, hoort daar wel wat woordverklaring bij (‘Een bedevaart = voor je geloof naar Mekka, Jeruzalem of Rome gaan’), maar de verteller legt niet uit waarom Reynaert plots op bedevaart moet gaan. (Merkwaardig is wel, dat in deze woordverklaring nu wel rekening wordt gehouden met moslims als lezers!) Dat de verteller het begrip van de lezers soms onderschat, blijkt dan weer uit de vele expliciete tussenkomsten tussen haakjes, zoals: ‘Beste lezer, de sluwe vos is weer aan het liegen!’ op p. 103. (Soortgelijke tussenkomsten vindt men ook op p. 52 en op p.71-72.) De verteller doet overigens weinig om de wreedheid en de gruwel van het verhaal te verzachten. Integendeel zelfs, de gruwelijke mishandeling van de wolf, de wolvin en de beer wordt nog extra beklemtoond door zinnen als ‘Reynaert lacht. Hij heeft twee paar schoenen, het bloed van zijn tante en van zijn oom plakt in de vacht’ (p. 92) en ‘Reynaert lacht. Het bloed van de beer plakt in de vacht’ (p. 93). In de bronnenlijst worden twee titels genoemd. Eén daarvan is de Reynaertvertaling van Walter Verniers, uitgegeven door het Reynaartgenotschap in 2012. In hoever deze bewerking daaraan schatplichtig is, heb ik niet nagegaan.
Het boekje eindigt met een ‘Nawoord voor de NT2-leerkracht’, dat als een verantwoording van deze uitgave kan worden beschouwd. Daarin wordt het verhaal ‘spitsvondig actueel (sic) en herkenbaar’ (p. 121) genoemd. Om verschillende redenen vindt de bewerker dat het verhaal uiterst bruikbaar is in het NT2-onderwijs. In de eerste plaats wegens de humor en de woordenschat rond dieren, die ermee op handige wijze kan worden aangebracht. Verder blijkt het heel geschikt te zijn om in de klas voorgelezen en besproken te worden. Daarom wordt het verhaal ook als luisterboek aangeboden via de online Luisterpuntbibliotheek (zie de QR-code op de kaft van het boekje of de weblink hieronder). Ten slotte kunnen de leerkrachten gebruikmaken van de didactische suggesties op de website van het Reynaertgenootschap. De link daarnaartoe wordt niet gegeven en daarom vestig ik er de aandacht op, dat die op de website niet te vinden zijn onder ‘Educatie’, maar wel op een andere webpagina, waarop bovendien het boekje gedownload en beluisterd kan worden. Zie: https://www.reynaertgenootschap.be/teksten/2024-op-komst-iedereen-reynaert/
Het nawoord bevat een aantal clichés, zoals ‘Door het intensief lezen van een literaire tekst brengen we cursisten dichter bij communicatie’, en de laatste zin ervan luidt: ‘Hopelijk doet deze vereenvoudigde versie van de Reynaert voldoende gesprekstof opwaaien.’ (p. 124) Deze perfecte contaminatie (van ‘stof doen opwaaien’ en ‘gesprekstof bieden’) wou ik jullie niet onthouden!
Over de illustraties bij het verhaal kan ik kort zijn. Het gaat om realistische potloodtekeningen, die erg knap zijn uitgevoerd en zeker een meerwaarde aan het boekje geven.
Ten slotte nog dit. Dit boekje wordt gratis verspreid via de openbare bibliotheek. Maar, zoals we al lang weten, gratis bestaat niet. Voor niets gaat alleen de zon op. Dit boekje heeft geld gekost: de auteur, de illustrator en de drukker hebben recht op een billijke vergoeding voor hun werk. Dat het boekje gratis wordt verspreid is te danken aan het Reynaertgenootschap, de KANTL, de Openbare Bibliotheek, Literatuur Vlaanderen, de stad Sint-Niklaas en andere instellingen, die uitsluitend bestaan dankzij subsidies van de overheid. Dat betekent dus dat dit boekje mogelijk gemaakt wordt door de belastingbetaler en daarbij moet men de vraag durven te stellen of dit belastinggeld goed is besteed. Is dit nu dé publicatie waarop de NT2-leerkrachten zitten te wachten als ondersteuning voor hun lessen? Is dit verhaal eigenlijk wel een geschikt medium voor de inburgering van nieuwkomers in Vlaanderen? Zulke vragen mogen de belastingbetalers, die voor dit boekje hebben opgedraaid, zeker stellen. Bovendien kan men zich ook afvragen of de intrinsieke waarde van het boekje niet vermindert door het gratis te verspreiden. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat er een heleboel leerkrachten zijn, die er passend gebruik van zullen maken, maar helaas bestaat het gevaar ook dat er grote aantallen exemplaren van worden afgehaald, waar uiteindelijk niets mee gebeurt. (Ik hoor het ze al zeggen: ‘En dat is helemaal niet erg, want het was toch gratis!’) Daarom lijkt het me beter om er een prijskaartje aan vast te hangen, al was het maar vijf euro bijvoorbeeld. Want geloof me, gratis bestaat echt niet!
Voor alle duidelijkheid wil ik er graag de aandacht op vestigen, dat deze kritische kanttekeningen niets afdoen van mijn grote waardering voor het Reynaertgenootschap, dat er telkens weer in slaagt om de belangstelling voor het Middelnederlandse meesterwerk Van den vos Reynaerde levendig te houden en het wetenschappelijk onderzoek daarover te stimuleren. Ik verwijs ook graag naar de website van het genootschap, die een grote inspiratiebron vormt voor leerkrachten van alle onderwijsniveaus. Maar ik ben wel van mening dat elk initiatief van het genootschap afzonderlijk op zijn merites beoordeeld mag worden.
Bibliografische gegevens
Marianne Vonck, Iedereen Reynaert. Van den vos Reynaerde bewerkt voor prille taalleerders. Illustraties: Kato Beirnaert. Sint-Niklaas: Reynaertgenootschap, 2024, 126 p.
Bijlage. Wat is het A2-niveau voor taalvaardigheid?
Het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (ERK) geeft een instrument om het niveau waarop iemand een taal beheerst te beschrijven. Het wordt niet alleen gebruikt in het vreemdetalenonderwijs, maar ook in het onderwijs Nederlands aan anderstaligen (NT2).
Het ERK onderscheidt vijf vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven, spreken, gesprekken voeren) en zes niveaus van taalbeheersing, van beginner tot bijna moedertaalspreker. De niveaus gaan uit van zogenaamde can-do-statements, waarin wordt beschreven wat iemand kan in de betreffende taal. De niveaus zijn van laag naar hoog: A1, A2, B1, B2, C1 en C2. Niveau A is van toepassing op basisgebruikers van de taal. Zij kunnen zich in talig opzicht nog niet zelfstandig redden. Wie op B-niveau functioneert, wordt een onafhankelijke taalgebruiker genoemd. Zij kunnen zich wel zelfstandig redden in de nieuwe taal. Wie de taal op C-niveau beheerst, is een vaardige gebruiker.
Voor leesvaardigheid betekent het A2-niveau: ‘Ik kan zeer korte eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu’s en dienstregelingen en ik kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen.’
Laat een reactie achter