(Menno Wigman als vertaler en dichter)
Van Nico Keuning
Tien jaar geleden maakte ik een wandeling met Menno Wigman in het domein van zijn jeugd in Santpoort-Zuid. Hij vertelde dat hij op zijn zeventiende jaar kinderboekenschrijver wilde worden, of romanschrijver, of dichter. ‘In ieder geval had ik destijds zeker niet uitsluitend voor de poëzie gekozen.’ Maar een roman schrijven die hout snijdt, was lastiger dan hij dacht. Met bewondering las hij Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge van Rainer Maria Rilke. ‘Dat is een roman van een dichter. Vol schitterende overpeinzingen met weinig handelingen, maar met briljante passages.’ In het pas verschenen essay Jezelf opheffen door in andermans hoofd te wonen (Uitgeverij Fragment) toont Carlijn Brouwer aan hoe Wigman van vertaler dichter werd.
Menno Wigman (1966-2018) werd van jongs af aan aangetrokken tot de gevaarlijke kant van het bestaan. De wachtkamer op het station, was de hang out voor jongeren die rookten, dronken, praatten over popmuziek. Het stuwend-schreeuwende punknummer ‘Stations of the Crass’, en het rustig-ritmische ‘Faith’ van The Cure met een onheilspellende tekst. Die hang naar ‘liefde, ontucht en dood’ komt rond 1987 tot uitdrukking in het tijdschrift Mort Subite dat hij samenstelt met zijn vriend Roel Smit. Zwarte romantiek neergepend in ‘giftige bladzijden’.
Wigman vindt voorbeelden van gevaarlijke dichters in Arthur Rimbaud, Paul Verlaine, Charles Baudelaire en Théophile Gautier. Ook vertaalt hij werk van Rilke, Thomas Bernhard en Else Laker-Schüler. Als vertaler was Wigman ‘volledig autodidact’, schrijft Carlijn Brouwer. Maar met gevoel voor ritme en rijm slaagt hij erin de poëzie van het beroemde gedicht ‘L’Albatros’ van Baudelaire klankvol en helder weer te geven:
De schepelingen schieten om zich te vermaken
vaak een albatros neer, die vorst der oceaan,
die als een lome gids de schepen zal bewaken
die eenzaam over zilte diepten moeten gaan.
Misschien wilde hij met vertalen dieper tot zijn geestverwanten doordringen. Woorden van anderen vinden voor wat hem zelf bezielde. Gedichten van anderen vertalen in zijn eigen dichterstaal. ‘Het eindeloos wikken en wegen dat zo bij vertalen hoort, helpt hem zijn dichtersgeest te scherpen,’ merkt Brouwer op. ‘Ik moet er niet aan denken,’ zegt Wigman er zelf over, ‘wat voor gedichten ik had geschreven als ik me nooit in Baudelaire of Benn had verdiept.’
’s Zomers stinken alle steden (1997) is de titel van zijn debuutbundel. Het alledaagse woord ‘stinken’ dat allitereert en contrasteert met het zingende woord ‘steden’ is meteen al heel sterk. De eerste strofe van ‘Ondergrondse’ (ook opgenomen in De droefenis van copyrettes, 2009) neemt je mee de metro in:
De metro ramt de voorkant van de dag.
Ochtendvrees en gangpadvee. Een man
hoest of zijn ziel vol gaten zit.
Herfst in zijn broek. Het diepe door,
de onderzee van blauw verlichte schimmen.
‘Ramt’ is precies het juiste woord. ‘Onmiskenbaar des Wigmans’, zo’n strofe.
De harde helderheid met sterke woorden die de lezer raken, komt ook naar voren in het gedicht met de dubbelzinnige titel ‘Tot de bodem’, waarin een toerist na een nacht slempen, pissend in de gracht valt en verdrinkt. In zeker opzicht een uiterst pregnante biografie. Krachtig, beangstigend en beeldend. De lezer hapt naar adem. Zeker in de laatste twee strofen:
Ik las dat de politie bij elk waterlijk
(het gaat om meer dan vijftig doden in drie jaar)
sinds kort meteen naar open gulpen kijkt.
Hoe drank een vloek over de grachten verft.
Hoe water ’s nachts naar mensen grijpt.
Een flits van speelgoed, stranden, tuinen en tv.
Naar kades klauwen, in je kreten stikken, rond
die luchtbel, rond je hoofd, een engel die niet komt,
O de gestorven zomers in je mond.
Als vertaler kreeg Wigman weinig erkenning. Naast kritiek is er waardering voor het overbrengen van ‘een gevoel’. Zeker in het geval van De bloemen van het kwaad van Charles Baudelaire. NRC Handelsblad spreekt in 1987 van ‘treffende beelden, gelukkige woordkeuze en het van vindingrijkheid en raffinement getuigend rijm’. Een opsomming die tevens past bij de gedichten van Wigman zelf. Zoals het begin van ‘Egmond aan Zee’, waar iemand op het strand werd vermoord:
Het is een volk van stugge gutturalen.
Het gromt en godverdomt zich door de dagen.
Komt vrijdagnacht, komt bier, komt coke en blaast
de kustwind oorlog in een jongenshoofd.
‘Zonder het vertalen was Wigman een andere dichter geweest,’ concludeert Brouwer in haar essay. ‘Wigman moest zijn gedichten wel schrijven en moest sommige dichters wel vertalen om echt tot ze door te dringen.’ En daarmee tot zichzelf, zou ik eraan toe willen voegen.
♦
Jezelf opheffen door in andermans hoofd te wonen (Uitgeverij Fragment), Carlijn Brouwer
24 p. Oplage: 100 exemplaren plus enige h.c. Prijs: €15 (verzendkosten NL €4,50)
Hans W. zegt
Over het gedicht Ein alter Tibetteppich van Else Lasker-Schüler schreef Wigman: “Hoe ik me ook stukbeet op die prachtige openingsregels, het lukte me maar niet ze in het Nederlands te laten flonkeren. Soms moet een vertaler z’n handen thuishouden”.
Prachtig, al was ik best benieuwd, hoe het in zijn woorden had geklonken….