Zeventiende-eeuwse kranten in de Republiek en de Spaanse Nederlanden (deel 1)
Begin zeventiende eeuw verschenen de eerste wekelijkse kranten in de Lage Landen. Nieuws werd een belangrijk handelsproduct. Op dat moment maakten de Republiek en de zuidelijke, Spaanse Nederlanden een aparte culturele, religieuze en taalkundige ontwikkeling door: de Spaanse Nederlanden stonden immers onder Spaans, katholieke gezag, terwijl de protestantse Republiek onafhankelijk was. Wat zien we daarvan terug in de oudste kranten uit de twee gebieden? Die vraag wil ik in een drieluik nader bekijken; in dit eerste stuk komen formele en inhoudelijke verschillen aan bod.
‘Geruchten van oorlogh’
De kranten kwamen voort uit oudere goedkope nieuwsbladen of pamfletten die uitgevers sinds eind zestiende eeuw op onregelmatige momenten drukten als er belangrijke gebeurtenissen in binnen- of buitenland plaatsvonden. Halverwege 1618 besloot de Amsterdamse uitgever Caspar van Hilten zo’n nieuwsblad voortaan met een vaste wekelijkse frequentie uit te geven, onder de titel Courante uyt Italien, Duytslandt, &c. Lezers konden zich hierop abonneren. Hiermee was de oudste krant in de Republiek geboren. Hij was kennelijk een commercieel succes, want in het begin van het daaropvolgende jaar startte de Amsterdamse uitgever Broer Jansz een concurrerende krant, die aanvankelijk geen titel had, maar vanaf 1629 verscheen onder de titel Tijdinghe uyt verscheyde quartieren.
Het jaartal 1618 was beslist niet toevallig: in dat jaar begon de Dertigjarige Oorlog, en de onrust daarvan had directe gevolgen voor de bevolking van de Republiek. Die bevolking dorstte kennelijk naar nieuws, dat er niet altijd was. Maar de krant moest vol, dus de uitgevers verzuchtten regelmatig dat er ‘weynich, geen, luttel’ of ‘gheringh’ nieuws was: ‘alhier is weynich nieus’, ‘geen nieuws van belangh’ en ‘hier passeert niet nieus, dat weerdt is over te schrijven’. Om de verkoop zeker te stellen eindigden uitgevers vaak met een cliffhanger: ‘morgen sal men van alles nader hooren’ of ‘men hoopt int kort [binnenkort] wat nieus te hooren’ en ‘wat hier van is, sullen [we] morgen met de Italiaense brieven [nieuwsberichten uit Italië] nader hooren’.
In de Spaanse Nederlanden vond een vergelijkbare ontwikkeling plaats. De Antwerpse uitgever Abraham Verhoeven publiceerde vanaf 1605 op onregelmatige tijdstippen een nieuwsblad, dat vanaf 1620 evolueerde tot een regelmatig verschijnende krant waarop lezers zich konden abonneren. Die krant was titelloos: hij had geen vaste kop, maar iedere aflevering kreeg een eigen kop, zoals ‘Verhael van den Oproer binnen Rotterdam in Hollant’ of ‘VVaerachtich verhael vanden grooten Slach, ende Uictorie verkreghen teghen de Rebellen van Bohemen’. In meer dan een derde van de afleveringen begon de kop met het woord Tijdinghe(n), vaak gecombineerd met Nieuwe, bijvoorbeeld ‘Tijdinghe van den Hertoch van Saxen’ en ‘Nieuwe Tijdinge van Hungharijen, Polen, ende Duytslandt’. Daarom kreeg de krant later de officieuze titel Nieuwe Tijdinghen. Tijdingh betekende ‘gebeurtenis, bericht over een gebeurtenis, nieuwtje’ en vervolgens ook ‘nieuwsblad’, een betekenis die bewaard is gebleven in het Duitse Zeitung. In het verleden is Verhoeven wel beschouwd als de uitvinder van de krant, maar inmiddels gaat die eer naar de Duitser Johann Carolus, die al vanaf 1605 in Straatsburg een wekelijks verschijnend nieuwsblad publiceerde getiteld Relation aller Fürnemmen und gedenckwürdigen Historien.
Uiteindelijk verschenen in de zeventiende eeuw in de Republiek 36 verschillende Nederlandse krantentitels en in de Zuidelijke Nederlanden 13. Een deel van de kranten uit de Republiek is beschikbaar op Delpher en gelezen met de computer, maar de kwaliteit van de automatische tekstherkenning is erg slecht; daarom hebben vrijwilligers onder mijn leiding de tekst handmatig getranscribeerd en gecorrigeerd: het resultaat is te vinden in het Couranten Corpus. De afbeeldingen van de onregelmatig verschijnende nieuwsbladen van Verhoeven en de exemplaren van de Nieuwe Tijdinghen – waarmee Verhoeven in 1629 noodgedwongen stopte vanwege de hoge productiekosten – zijn door de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience gescand. Ook die afleveringen zijn door vrijwilligers gedigitaliseerd, en ze worden op termijn toegevoegd aan het Couranten Corpus.
In de Republiek verschenen veel meer krantenafleveringen dan in de Spaanse Nederlanden, zo blijkt uit Figuur 1, met een overzicht van de krantenafleveringen van de Nieuwe Tijdinghen en het Couranten Corpus tussen 1605 en 1629, toen Verhoeven met zijn krant stopte. In het zuiden verschenen in totaal 367 Nederlandstalige afleveringen (naast enkele Franstalige), die samen 105.907 woorden bevatten, en in het noorden verschenen 1337 afleveringen die samen 340.758 woorden bevatten. Tussen 1620 en 1622 verscheen het grootste aantal afleveringen. Dat was een roerige tijd, want in 1621 liep het Twaalfjarig Bestand tussen de Republiek en Spanje af, waarna de strijd direct werd hervat.
Figuur 1. Krantenafleveringen van de Nieuwe Tijdinghen en het Couranten Corpus tussen 1605 en 1629
‘Conterfeytsels’
De noordelijke en zuidelijke kranten hadden een totaal verschillend uiterlijk. De kranten uit de Republiek bestonden uit één dichtbedrukt vel papier in groot folioformaat, gezet in twee kolommen en aan beide zijden bedrukt. Op de eerste pagina stond gecentreerd de krantentitel, direct gevolgd door de nieuwsberichten, van elkaar gescheiden door koppen met plaats en datum, bijvoorbeeld ‘Uyt Venetien den 1. Iunij’. Iedere krant eindigde met een colofon met de naam en het adres van de uitgever en de datum waarop de krant was gedrukt. Eén pagina bevatte ongeveer 1950 woorden. Het geheel oogde zakelijk en saai. De krant had een enorme informatiedichtheid en veronderstelde een grote geografische kennis bij de lezers (die dan ook vaak bij de uitgever een atlas aanschaften). Maar de krantenlezers kregen wel veel nieuws voor weinig geld.
De Zuid-Nederlandse kranten hadden een veel aantrekkelijkere opmaak, die echter ook veel hogere productiekosten vergde. Ze bestonden uit acht (soms vier of twaalf) kleine pagina’s. De eerste pagina bevatte een aansprekende kop, gevolgd door een korte samenvatting, een houtsnede en plaats van uitgave, uitgever en jaar; in 1621 kregen de krantenafleveringen bovendien een doorlopende nummering. Hierna volgde een blanco pagina en daarna kwam de tekst van de krant, die meestal bestond uit enkele relatief korte nieuwsitems na een kop met een plaatsnaam en datum. Een pagina bevatte gemiddeld slechts 180 woorden, dus minder dan een tiende van een noordelijke krant.
Hieronder volgt een voorbeeld van de eerste pagina van de Nieuwe Tijdinghen van 30 juli 1620:
Bijzonder is dat de houtsneden soms levensechte portretten (‘conterfeytsels’) tonen. Zo staat op Figuur 2 ‘het Conterfeytsel vanden Generael der Cosacken’.
‘Vals nieus’
Een essentieel verschil tussen de noordelijke en zuidelijke kranten was de vrijheid die uitgevers zich in hun berichtgeving konden permitteren. In de Republiek heerste in principe persvrijheid. Staatsgeheimen moesten echter geheim blijven – de Republiek was immers voortdurend in oorlog – en als uitgevers iemands naam te grabbel gooiden, kon ze dat op een boete of een tijdelijk publicatieverbod komen te staan. De straf volgde altijd achteraf; vooraf vond geen censuur plaats.
Ook fakenieuws, toen nog vals nieuws genaamd, was not done. In 1688 is zelfs sprake van ‘een Proclamatie tegen het divulgeren van vals nieus’. Die proclamatie werd in Engeland uitgeroepen, maar Nederlandse kranten berichtten erover en ook in de Republiek was het verspreiden van vals nieuws een doodzonde. Zo besteedde de Amsterdamse drukker Otto Barentsz Smient op 12 juli 1659 een halve pagina van zijn krant aan een woedende uitval tegen een zekere Gerard Lodewijcksz de Maght, die onder allerlei pseudoniemen een concurrerende krant had uitgegeven, en daarin Smient had beledigd, onder andere doordat hij ‘wensche dat de Roe (die hy, so hy schryft) voor mijn in de pis leyt’. De uitdrukking de roe ligt in de pis betekende ‘er wacht een zware straf’: als men het strafwerktuig in urine drenkte, kon men er harder mee slaan, aldus het WNT. Smient nam zelfs een compleet gerechtelijk vonnis op, waarin werd gesteld dat De Maght niet bevoegd was kranten te vervaardigen en te drukken en voor tien jaar werd verbannen uit Holland, Zeeland en Friesland vanwege het drukken van een missive met ‘valsch ende gefrabriceert’ nieuws en een ‘secreet Tractaet tusschen den Coningh van Polen ende den Heere Churvorst van Brandenburgh’.
In de Spaanse Nederlanden bestond daarentegen strenge censuur. Toen Abraham Verhoeven in 1620 met zijn krant begon, vroeg en kreeg hij eerst een exclusief monopolie ofwel privilege om een krant te drukken van de Spaanse bestuurders van de Zuidelijke Nedelranden, Isabella van Spanje en haar echtgenoot aartshertog Albrecht, van het Habsburgse huis. Dat privilege kreeg hij, omdat hij beloofde dat de krant geheel gewijd zou zijn aan de overwinningen en triomfen van de Habsburgers in Duitsland en andere provincies van het rijk. Tot zover de onafhankelijkheid en waakhondfunctie van de pers… Iedere krantenaflevering werd bovendien vooraf bekeken door een censor van de katholieke kerk. Onder aan iedere krant werd de goedkeuring ofwel het imprimatur afgedrukt, met de initialen van de censor, zoals Z.V.H. (Zegher van Hontsum) of P. C. C. A. (Petrus Coens, Censor Antverpiensis). De Nieuwe Tijdinghen waren dus de spreekbuis van het wereldlijke én kerkelijke gezag.
‘Bysonder, considerabel, notabel nieus’
De meeste aandacht ging in de kranten uit naar grote gebeurtenissen: ‘bysonder, considerabel, notabel, goet, groot, gewenscht, aengenaam’ dan wel ‘onaengenaem, ongeluckigh nieus’. Maar de noordelijke en zuidelijke kranten kozen en presenteerden het nieuws op verschillende manieren, waarschijnlijk vanwege de persvrijheid, of het gebrek daaraan. De zuidelijke kranten bevatten meestal slechts enkele, korte nieuwsitems, waarvan soms de eerste iets langer was. En soms was een krant geheel gewijd aan iets dat we tegenwoordig niet meer tot nieuws rekenen, zoals liedjes en gedichten. Een mooi voorbeeld stamt uit 1620 onder de titel ‘Copy van een seecker Boecxken dat onlanckx is vvt ghegaen’. De samenvatting luidt:
Trackterende van een Miraeckel oft Spectakel, dat te Amsterdam gheschiet is van eenen groenen Lindenboom, die ghestaen heeft voor het Huys en oock recht voor die deure van Reynier Paeu Borgemeester van Amsterdam. En den seluen boom is in vier-en-twintich uren dor gheworden. En oock van die valsche Munters waer van twee te Amsterdam op een swart laken die hoofden sijn af ghehouwen. Ghestelt in Rijm seer ghenuechlijck om lesen.
Dat soort fantasierijke berichten ontbreekt vrijwel geheel in de noordelijke kranten.
De Nieuwe Tijdinghen waren bovendien regelmatig, ongetwijfeld in opdracht van de Spaanse machthebbers, geheel gewijd aan overheidsverklaringen, keizerlijke schrijvens, plakkaten en resoluties van de hoogste overheden. Daarentegen plaatsten de noordelijke kranten korte bekendmakingen van de lokale en provinciale overheden, zoals voor markten of openbare verkopingen; dergelijke bekendmakingen moesten ze trouwens gratis opnemen als tegenprestatie voor het privilege van het stadsbestuur om de krant te mogen drukken.
De noordelijke kranten bevatten van oudsher veel binnenlands nieuws. In deze politiek onrustige tijden lag dat gevoelig. De meeste regeringen verboden de pers om over interne aangelegenheden te berichten, uit angst voor het uitlekken van staatsgeheimen. De Nieuwe Tijdinghen namen dan ook slechts zelden binnenlands nieuws op, alleen bij belangrijke, niet-controversiële gebeurtenissen waarvan iedereen sowieso wel op de hoogte was, zoals het overlijden van Albrecht van Oostenrijk, de landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden, in 1621 in Brussel.
In de noordelijke kranten werd binnenlands nieuws aanvankelijk opgenomen onder een kop met de plaatsnaam van waaruit het nieuwsbericht afkomstig was, bijvoorbeeld ‘Uyt ’s Graven-hage’. Vanaf 1656 werd het nieuws uit verschillende plaatsen echter geografisch gebundeld per land. Binnenlands nieuws viel toen onder de kop ‘Nederlanden’. Onder die kop werd niet alleen nieuws uit de Republiek gemeld maar ook uit de Zuidelijke Nederlanden – dat nieuws gold dus als binnenlands nieuws. Dat is opmerkelijk, want de Republiek en Spanje – waaronder de Zuidelijke Nederlanden vielen – hadden in 1648 bij de vrede van Münster elkaars grondgebied en onafhankelijkheid erkend. Kennelijk gold de overeenkomst in taal als sterker dan het verschil in politiek en religie.
Een belangrijk verschil tussen de noordelijke en zuidelijke kranten bestond tot slot uit de opname van betaalde advertenties. Hoewel Verhoeven in 1620 als eerste in zijn Nieuwe Tijdinghen een advertentie opnam voor een eigen boekpublicatie, waren het de noordelijke kranten die advertenties tot verdienmodel maakten: zij ruimden onder aan iedere krant plaats in voor betaalde advertenties van andere uitgevers en vervolgens ook van instellingen en particulieren, en haalden daaruit extra inkomsten. Dat kon omdat de kranten een landelijke verspreiding hadden.
‘Ick’ en ‘wy’
Hoe kwamen de uitgevers nu aan hun nieuws? Buitenlands nieuws namen ze enerzijds, zeker in het begin, over uit buitenlandse (vooral Duitse) geschreven of gedrukte kranten, anderzijds maakten ze gebruik van een almaar uitdijend netwerk van correspondenten. Die correspondenten schreven uit verschillende plaatsen zogenaamde ‘brieven’ met nieuwsfeiten. Al in 1619 schrijft de Courante uyt Italien, Duytslandt, &c.: ‘MEt brieven van 25. deses, wert uyt Roomen geschreven, dat…’ en ‘Met Brieven uyt Spaignen, wert de ghevangenisse van Don Rodrigo Caldron geconfirmeert’. Het nieuws gaat dan niet per se over Rome, maar kan ook over omliggende plaatsen of over het achterland gaan, precies zoals tegenwoordig het geval is met berichten waarboven staat ‘van onze correspondent uit Rome’.
Wie die correspondenten waren, is helaas meestal onbekend. Vaak waren het kooplieden of diplomaten die in het buitenland waren gevestigd. Een enkele keer kennen we hun naam: zo is bekend dat de vooraanstaande katholieke schrijvers Richard Verstegen en Aubertus Miraeus kopij leverden aan de Nieuwe Tijdinghen. De uitgevers werkten de verschillende brieven om tot nieuwsberichten. Bij dat omwerken van een brief tot een nieuwsbericht ging nog wel eens wat fout, waarschijnlijk uit tijdgebrek of in het begin uit onervarenheid. Zo staat in een nieuwsbericht uit 1620 ‘Ick hebbe in mijn laetste [schrijven] vermelt’, en in een bericht uit Neder-Creyts uit 1623 is eveneens sprake van een ‘ick’ van wie de identiteit volstrekt onduidelijk is:
Huyden marcheeren int Stift Wurtsburgh des Graven van Furstenberghs Regiment duysent, van Schouwenberghs Regiment vijf hondert, van Poppenheyms ses hondert Peerden, ende Truchsesen Regiment drie duysent te voete, ick sorghe wy sullen die anderen oock haest crijghen.
Vaker is er sprake van een wij, in bijvoorbeeld ‘Wy verstaen, dat…’, ‘wy hebben advys, dat…’. Dit wij kan zowel op de krantenuitgever als op de correspondent slaan, maar in veel gevallen is uit de context duidelijk dat de correspondent een pluralis majestatis gebruikt, vergelijk bijvoorbeeld: ‘Wy sijn alhier in eenen bedroefden staet’ en ‘tis tijdt dat wy ons van hier wech begheven’.
Een laatste nieuwsbron bestond uit eigen nieuwsgaring door de krantenuitgevers. Daarvoor gingen ze te rade bij bijvoorbeeld opvarenden van binnenkomende schepen, immigranten of zegslieden uit de omgeving van de regering. Dergelijk nieuws, dat meestal ook het meest recent was en dus een primeur, werd in de noordelijke kranten aan het einde van de krant gezet na een horizontale streep over de kolom, vandaar dat we spreken van ‘nieuws onder de streep’. Dit soort nieuws ontbrak in de Nieuwe Tijdinghen.
Wat voor invloed hadden de bovengenoemde formele verschillen tussen de noordelijke en zuidelijke kranten op het taalgebruik? Daarover gaat het volgende stuk, of, in de woorden van de zeventiende-eeuwse courantiers ‘d’uytkomste leert den tijdt’ of ‘dat sal den tijdt leeren’.
Met dank aan Roland de Bonth voor zijn nuttige opmerkingen.
Literatuur
Van den Branden, Frans Jozef (1902), Ontstaan van het Nieuwsblad te Antwerpen. Abraham Verhoeven, zijn leven, 1575–1652, Antwerpen.
Damme, Kristin van en Jeroen Deploige (1998), ‘ “Slecht nieuws, geen nieuws”: Abraham Verhoeven en de Nieuwe Tijdinghen (1620-1629), periodieke pers en propaganda in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de vroege zeventiende eeuw’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 113 (19), pp. 1-22.
Pettegree, Andrew (2014), The invention of news. How the world came to know about itself, London.
Pettegree, Andrew (2015), ‘Tabloid Values. On the Trail of Europe’s First News Hound’, in: Richard Kirwan and Sophie Mullins (eds.), Specialist Markets in the Early Modern Book World, Leiden, pp. 17-34.
Pettegree, Andrew en Arthur der Weduwen (2019), De boekhandel van de wereld. Drukkers, boekverkopers en lezers in de Gouden Eeuw, Amtserdam, hoofdstuk 3.
Sijs, Nicoline van der (2019), ‘De wereld in kranten’, in: Marc van Oostendorp & Nicoline van der Sijs, ‘Een mooie mengelmoes’. Meertaligheid in de Gouden Eeuw, Amsterdam, hier te downloaden.
Weduwen, Arthur der (2017), Dutch and Flemish newspapers of the seventeenth century, 2 delen, Brill.
Joop W. Koopmans zegt
Het artikel van Esther Baakma en Michiel van Groesen in Huub Wijfjes en Frank Harbers, De krant: Een cultuurgeschiedenis (Amsterdam: Boom, 2019) ontbreekt in de literatuuropgave
Nicoline van der Sijs zegt
bedankt voor de tip! Ik had alleen de (voor mij in dit verband) belangrijkste werken genoemd, er is veel meer en veel moois geschreven over de kranten door (cultuur-)historici.
jandeputter zegt
Interessant stuk, ik kijk uit naar het vervolg. Een kleine vraag over het wij? Aan een Vlaamse vriendin heb ik ooit gevraagd op wie het ‘wij’ slaat in Vlaamse dissertaties. Is dat de schrijver en zijn lezer, wat impliceert dat de lezer altijd de redenering en de conclusies van de schrijver volgt. Of is het de schrijver en zijn promotor, wat impliceert dat de schrijver zich verschuilt achter zijn promotor. Het zal toch niet hetzelfde ‘wij’ als dat van de koning kunnen zijn. Vlamingen zouden dan toch niet zo bescheiden zijn als ik dacht. Haar antwoord was dat ‘wij’ wordt gebruikt om het opdringerige ‘ik’ te vermijden. Het is dus de pluralis modestiae, het bescheidenheidsmeervoud.
Zou er in deze kranten uit de 17e eeuw ook geen sprake kunnen zijn van een pluralis modestiae?
Nicoline van der Sijs zegt
zou kunnen, zeker als het eigenlijk de uitgever is die dit zegt (die zo anoniem probeert te blijven).