Dit keer niet een artikel dat iedereen moet hebben gelezen maar een tekst die indertijd veel losmaakte, op scherp zette. Het is een artikel dat eigenlijk niet thuishoort in een serie favoriete artikelen, het artikel was en is zelfs het tegenovergestelde daarvan. De reden waarom ik het in deze serie opneem is dat het illustreert hoezeer het denken over het belang van de eigen taal veranderd is in de afgelopen decennia, hoeveel nieuwe ontwikkelingen er zijn die de uitspraken van De Jong onderuit halen. Let wel: binnen een beperkte kring.
De Jong (1988)
In 1988 ging ik naar mijn eerste internationale congres, weliswaar in Nederland (Noordwijkerhout) maar met deelnemers uit de hele wereld. Ik hield er een lezing met Jan-Jaap de Ruiter over Marokkaans Arabisch/Nederlandse codewisseling. Ik werd later gefeliciteerd met het feit dat Joshua Fishman zich onder ons gehoor bevond en ons zelfs een vraag stelde. Op dat moment zei het me nog niet veel….
Het thema van het congres was ‘Maintenance and Loss of Ethnic Minority Languages’ en er was veel aandacht voor onderwijs in de moedertaal van migranten, OETC (Onderwijs Eigen Taal en Cultuur, voor meer informatie zie Bossers 2003).
Tijdens de conferentie waarvoor de papers vooraf al konden worden gelezen was er grote onrust rond de presentatie van sociaal wetenschapper Mart-Jan de Jong. Mensen als Guus Extra waren druk met het ronselen van medestanders om iets te doen aan de standpunten die volgens hen lijnrecht ingingen tegen wat in kringen van onderzoekers rond het thema ‘Taal en Minderheden’ gangbaar was. Hoewel ik allang vertrouwd was met tegenstellingen tussen verschillende wetenschappelijke disciplines was dit voor mij de eerste keer dat ik van dichtbij zag hoe fel het eraan toe kon gaan. De discussies waren emotioneel; hoe kon Mart-Jan de Jong zijn (in de ogen van veel congresgangers) controversiële mening ventileren op een congres dat juist over belang en bescherming van- en onderwijs in minderheidstalen ging? Hij was hier zelf dan weer verbaasd over en zei juist het beste voor te hebben met het onderwijs aan kinderen van sprekers van andere minderheidstalen.
Wat was precies de boodschap van De Jong en hoe was die verpakt?
Zijn Engelstalige paper begint met een uiteenzetting waarom Nederland niet een multiculturele bevolking heeft, het is een ‘monocultural nation with a multicultural minority’. In het onderwijs doen we dan wel alsof we kinderen willen voorbereiden op het leven in een multiculturele samenleving maar we weten helemaal niet wat dat is (en volgens De Jong bestaat die ook niet) en hoe dat moet. Migrantenkinderen kunnen (anno 1988) les in hun eigen taal krijgen, en ook NT2. Het Ministerie van Onderwijs streeft naar integratie in de Nederlandse samenleving, maar stimuleert tegelijkertijd het behoud van eigen taal en cultuur. Dat kan niet samengaan. Centraal in dit artikel staat de vraag: Is moedertaalonderwijs voor zover het niet Nederlands betreft mogelijk zonder daarbij andere onderwijsdoelen in de weg te zitten?
In monoculturele landen met een multiculturele minderheid zoals Nederland is de meerderheidscultuur onontkoombaar, aldus De Jong. Kinderen van migranten hebben m.b.t. de eigen taal en cultuur toch al een achterstand omdat ze buiten het land van oorsprong opgroeien. De dominante groep heeft en doet het in alle opzichten beter dan de migranten: betere banen, hogere inkomens, lagere werkloosheid, hoger opgeleid, betere huizen, etc. Zorg en onderwijs zijn hier beter dan in de landen van herkomst. Dus wat willen de migranten nou liever dan net zoals de dominante groep worden? Daarom gaan ze niet terug! En daarom moet er in het onderwijs vooral worden geïnvesteerd in het overbrengen van de Nederlandse taal en cultuur. Kinderen leren Nederlands door buiten te spelen en introduceren de taal daarna ook thuis. Hun ouders vinden dat maar niks want dan gaat hun eigen taal verloren. Toch zullen de kinderen dominant in het Nederlands worden, stelt De Jong. Hij vraagt zich af of onderdompeling (immersion) in het Nederlands dan niet beter is voor elke (niet-Nederlandse) groep, zonder aandacht voor de eigen taal en cultuur.
De voordelen van leerkrachten uit de eigen etnische groep voor migrantenkinderen worden volgens De Jong zwaar overdreven. Kinderen passen zich immers makkelijk aan en leerkrachten zijn professioneel. Hij is niet geïnteresseerd in ‘softe psychologie’. Zouden kinderen echt beter presteren als hun gevoel voor eigenwaarde en etnische identiteit hoog is? Effect op cognitief presteren is niet bewezen (1988). De voorstanders zijn onderzoekers met een ‘white middle class’ achtergrond. Als je het aan de migrantenkinderen en jongeren zelf vraagt (wat De Jong gedaan heeft) komt er een ander beeld naar voren: zij vergelijken zichzelf immers met andere leden van hun groep en zijn daardoor helemaal niet negatief over zichzelf. Migrantenkinderen vinden van zichzelf dat ze net zo goed wiskunde en talen kunnen leren als Nederlandse kinderen. Toch zouden de taalkundigen gelijk kunnen hebben m.b.t. de eerste schooljaren. Want dan moeten ze zo hard werken aan hun Nederlands dat andere vakken daaronder lijden. Het werk van Cummins wordt er ook bijgehaald: hoe beter het T1 niveau, hoe beter de T2-resultaten. Maar volgens De Jong ligt het behalen van een hoger T2- niveau vooral aan verbale intelligentie.
Problemen in OETC zijn er te over, daarover bestond consensus: gebrek aan moedertaalsprekende docenten; vaak heeft een school te weinig sprekers per taal om uit de kosten te komen; kinderen missen veel door onder schooltijd naar moedertaallessen te gaan. De Jong stelt dat onderdompeling in T2, in dit geval het Nederlands, even doorbijten is in het begin maar het levert vooral veel op. Anderen dan Cummins (oa Hulstijn) pleiten voor zo vroeg mogelijk beginnen met T2. Dat kunnen kinderen goed aan.
Waarom wordt moedertaalonderwijs wel aangeboden in het Turks en Arabisch, Joegoslavisch (1988!) en Portugees, en niet in het (veelal gesproken) Berber, Koerdisch en Kaapverdiaans? Dat is een vraag die linguïsten stellen. Want als je begint bij de eigen taal, begin je bij wat vertrouwd is. Dus, zo stelt De Jong, niet alleen hij als sociaal wetenschapper, maar ook taalwetenschappers hebben bezwaar tegen dit type moedertaalonderwijs anno 1988. ‘It is almost certain to do more harm than good.’
Hij stelt aan het eind van zijn artikel dat we niet zo bang moeten zijn te worden uitgemaakt voor discriminerende etnocentristen: hebben we uiteindelijk niet allemaal het beste voor met de migrantenkinderen waar het hier om gaat?
Had De Jong een punt in 1988?
Veel kon hij nog niet weten, en veel wilde hij niet weten. Onderzoek naar de relatie tussen cognitieve ontwikkeling en een goed ontwikkelde moedertaal onder NT2-leerders, heeft na 1988 een grote vlucht genomen. Daaruit komt telkens naar voren dat de moedertaal niet alleen geen sta-in-de-weg is maar dat meertaligheid zelfs kan leiden tot beter cognitief presteren, al is de aard en mate daarvan nog niet helemaal duidelijk. Wat wel zeker is, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het werk van Piet van Avermaet, is dat een gevoel van erkenning en veiligheid wel degelijk leidt tot betere prestaties.
Met de kennis van nu kunnen we de vraag stellen: Waarom kon tijdens OETC-lessen niet stof worden behandeld die niet-taalspecifiek was, waarbij uitleg in de moedertaal verdieping kon geven in moeilijke onderwerpen? De Jong zag in 1988 dat dit in beperkte mate (uitsluitend) in de Turkse moedertaallessen wel eens plaatsvond, al pleitte hij er desondanks voor deze lessen buiten de reguliere schooltijd te laten plaatsvinden. Dit principe is na afschaffing van OETC nog een tijd voortgezet op de Lukasschool in Utrecht, in de vorm van Onderwijs Met behulp van de Eigen Taal (OMET).
Er zijn verschillende initiatieven geweest om het moedertaalonderwijs op school beter aan te laten sluiten op de thuis gesproken talen. Maar OETC is afgeschaft voordat deze initiatieven serieus konden worden doorgevoerd.
Mart-Jan de Jong heeft met dit artikel -denk ik – de vinger op verschillende zere plekken gelegd, maar viel uit de toon bij een congres over behoud en verlies van minderheidstalen. Ook zijn toon was niet bevorderlijk voor een dialoog, denk aan het gebruik van een term als ‘soft psychology’. Daarbij zijn er na die tijd ontwikkelingen geweest die hem ongelijk gaven. Maar laten we vooral niet vergeten dat buiten kringen van mensen die zich in meertaligheid verdiepen vaak nog wél zo gedacht wordt.
Literatuur:
Bossers, Bart: https://www.dbnl.org/tekst/_taa014200301_01/_taa014200301_01_0069.php
Jong, Mart-Jan de (1988): A modest role for ethnic minority languages in education. Paper presented at the International Workshop on Maintenance and Loss of Ethnic Minority Languages. Noordwijkerhout, 21 pp. (kopieën verkrijgbaar bij JN)
Over de geschiedenis van OETC, later vervangen door OALT (Onderwijs in Allochtone Levende Talen):
- https://lt-tijdschriften.nl/ojs/index.php/ltm/article/view/758/749
- Lucassen, Leo en André Köbben: Het Partiële Gelijk. Controverses over het onderwijs in de eigen taal en cultuur en de rol daarbij van beleid en wetenschap (1951-1991). 1992. Amsterdam: Swets en Zeitlinger.
Laat een reactie achter