Als iemand mij om advies zou vragen, zou ik hem aanraden om nooit op het omslag van een boek te schrijven of te laten schrijven dat zijn kijk ‘eigenzinnig’ was. Want dat nodigt natuurlijk uit tot een vergelijkend warenonderzoek: valt naar de aangesneden kwesties niet nog veel eigenzinniger te kijken?
Gelukkig heeft Joop van der Horst mij niet om advies gevraagd bij de ondertitel van de bundeling van columns die uitgeverij Boeklyn onder de titel Leve de vooruitgang! ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag heeft gemaakt. Het is een boek waarop de ware taalliefhebber al decennia wacht, een selectie van het beste van de columnist Van der Horst, die jarenlang schreef voor onder meer het Leidsch Dagblad, Onze Taal, De Standaard en de website van de IVN, maar waar vindt men die stukken allemaal ooit bij elkaar?
Juist doordat je ze zo dicht bij elkaar ziet staan, ontdek je patronen. Dat is trouwens wat Ludo Permentier in het voorwoord en Freek Van de Velde in het nawoord ook allebei doen, patronen ontdekken. En één van die patronen is dus de eigenzinnigheid. Permentier destilleert uit de columns een aantal tips voor toekomstige Jopen en een van die tips is ‘Spreek ze allemaal tegen’, en Van de Velde prijst Van der Horst om zijn ‘dwarsheid’:
allerlei breed aangehangen meningen gaat hij te lijf met onverholen scepsis, die soms omslaat in misprijzen.
Ik moet hierbij zeggen dat het voorbeeld dat Van de Velde vervolgens aangaat over mij gaat, want hoewel Van der Horst beweert dat ik ‘een verstandig man’ ben (op zich natuurlijk al een nogal eigenzinnige kijk op de zaak), haalt hij mij alleen maar aan omdat ik een keer iemand heb geprezen vanwege haar breed aangehangen meningen. Die volgens Van der Horst dus onzin zijn.
In het verlangen naar eigenzinnigheid herkennen we Karel van het Reve. Dat lijkt me een van de Van der Horsts favoriete schrijvers, in ieder geval wordt hij meer dan wie ook aangehaald in de hier gebundelde columns, en dat was ook iemand die voortdurend op zoek was naar zaken die iedereen geloofde, om deze dan tegen te spreken. Van der Horst schrijft in een soortgelijke trant, maar misschien wel beter, bijvoorbeeld omdat hij uiteindelijk meestal schrijft over onderwerpen waar hij iets vanaf weet.
Het goede van eigenzinnige schrijvers is dat ze je aanzetten tot denken. In het ideale geval ben je het niet met ze eens. Dat gebeurt regelmatig bij Van der Horst. Hij is bijvoorbeeld duidelijk geïnteresseerd in spreekwoorden: in meerdere columns haalt hij spreekwoorden aan, in het Nederlands of in andere talen, vaak om ze uit te pluizen, en te zien wat ze betekenen. Toch staat er in Leve de vooruitgang! óók een column waarin hij beweert dat hij “geen mens voor spreekwoorden” is: “Ik houd er niet van en ik zal ze niet gebruiken”.
Zijn argument in dat stukje is dat spreekwoorden weliswaar heel diepzinnig lijken, maar feitelijk nauwelijks betekenis hebben. Je voegt niets toe door een situatie met een spreekwoord te benoemen. Als een jongetje heeft gewaterd op het gras van de buren, en het buurmeisje heeft daarna met zand naar hem gegooid, kan dat jongetje naar zijn moeder rennen, en dan kan die moeder zeggen ‘Wie kaatst, moet de bal verwachten’.
Volgens Van der Horst heeft die moeder dan eigenlijk niets gezegd. Om het spreekwoord te begrijpen, moet je inzien dat het op de situatie van toepassing is, dat het feitelijk de structuur heeft van de situatie:
Maar als dit zo is, dat wil zeggen: als eerst de situatie bezien moet worden en als passend beschouwd voor de toepassing van een spreekwoord, wat voegt het spreekwoord dan nog toe?
Ik word op een overigens aangename manier hierdoor geprikkeld doordat de hier aangehaalde methode hier niet de mijne is. Ik zou zeggen: als die moeder dat zegt, “voegt” het kennelijk “iets toe”. Onze opdracht is te achterhalen wat dat dan is, dat hier wordt toegevoegd.
Ik zou zeggen dat een belangrijke functie van taal niet alleen is om iets ’toe te voegen’, dus nieuwe informatie te berde te brengen, maar ook om zaken te benoemen die feitelijk de gespreksdeelnemers allebei ervaren zonder zich ervan bewust te zijn. Als het heel warm is en we zitten met zijn tweeën in een kamer, kun jij zeggen “warm, hè?”, zonder dat het warm is. Dat voegt niets toe, wij twee ervaren de tempartuur allang, het zweet gutst van ons voorhoofd, maar het brengt wel tot stand dat ons beider aandacht nu gevestigd is op die warmte.
Zo’n soort functie hebben spreekwoorden ook. Door het spreekwoord over dat kaatsen te noemen, vestigt de moeder de aandacht op het feit dat er een bepaald patroon van gebeurtenissen is, en dat wat haar zoon is overkomen in dat patroon past. De functie daarvan is sociaal: we bevestigen dat we dit allebei weten. Bij spreekwoorden is er ook nog de historische dimensie: dit soort gebeurtenissen komen al zo lang voor dat er zelfs een oeroud spreekwoord voor is.
Kijk, op zulke gedachten zou ik niet uit mezelf komen, ik moet ertoe gedwongen worden uit lust om Joop van der Horst tegen te spreken. Dat is een grote verdienste. Leve Leve de vooruitgang!
Joop van der Horst. Leve de vooruitgang! Een eigenzinnige kijk op onze taal. Boeklyn, 2024 Bestelinformatie bij de uitgever
Ad Welschen zegt
Mooi, Marc. Je hebt deze bal kundig teruggespeeld.