Deze jaren zijn preutse jaren in de literatuur. In mijn overzicht van Nederlandstalige romans uit de 21e eeuw staan wel boeken waarin seks voorkomt, maar vaak is dat dan smerige seks of gewelddadige seks, of seks met een taboe waarom je er als lezer van gruwelt. Het soort seks dat Lale Gül beschrijft in Ik ga leven – twee jonge mensen die zich op elkaar storten en ongeremd genieten – je moet echt naar het begin van de eeuw teruggaan (Giphart!) om dat tegen te komen.
Ik ga leven is net zo goed een programma als een romantitel. De vertelster, Büsra, heeft besloten zich nergens iets van aan te trekken, en dat geldt ook voor de schrijver. Je wordt deelgenoot van een worsteling met het geloof, de islam, en met de eigen, traditionele Turkse achtergrond die ongekend heftig is en waarin niemand wordt gespaard. Maar ook van andere conventies trekt Gül zich weinig aan.Geert Wilders was ongeveer gedurende de hele periode die ik hier beschrijf een opvallende figuur in de politiek – Ik ga leven is de eerste roman die ik lees (er zijn er vast meer geweest, maar die heb ik niet gelezen), waarin een PVV’er met enige nuance wordt beschreven: Koos, de vader van Büsra’s geliefde Freek.
Er is op Neerlandistiek veel discussie geweest over het taalgebruik van Gül, haar ‘fouten’. Ik vind dat een wonderlijke discussie omdat ik die ‘fouten’ zie als een onderdeel van de houding dat Büsra én de schrijfster zich nu eenmaal nergens iets van aantrekken. Wilde seks? PVV? Verkeerde voorzetsels? Waarom zou dat niet allemaal in een boek kunnen?
Tegelijkertijd laat Büsra zelf wel degelijk merken dat ze zich ergert aan ándermans fouten, en dat ze deze ook verbetert. In het algemeen heeft haar uitdagende houding iets puberaals – ze kan alleen voldoende zekerheid putten uit haar rebellie tegen alles wat haar tijdens haar hele jeugd is ingeprent door ervan uit te gaan dat zij het ook echt allemaal beter weet dan alle anderen. In haar absolutistische zoektocht naar vrijheid, zijn er bepaalde regels – háár regels – die kennelijk wel degelijk absoluut zijn. Ze is trouwens ook weer slim genoeg om dat zelf in te zien.
Dit soort paradoxen zijn wat Ik ga leven interessant maakt: hier is iemand die zich zo krachtig uitspreekt dat ze de lezer toestaat in te zien wat er allemaal niet klopt. (Alsof het in het hoofd van de lezer wél allemaal klopt.)
Het sekshoofdstuk (hoofdstuk 14) verdient ooit een keer een gedegen onderzoek, bijvoorbeeld om deze reden. Het is een uitdagend hoofdstuk: heel Ik ga leven is een indirecte ‘brief aan mijn moeder’ zoals veel boeken van dit genre (Wolkers, Philip Roth) dat zijn, en je ontkomt er als lezer niet aan af en toe je af te vragen wat die moeder leest als ze leest:
Eenmaal thuis voegde hij de daad bij het woord. Hij tilde me op en gooide me hardhandig op zijn bed om mij genadeloos te nemen en elk verzet neer te slaan met zijn enorme armen met de vele blauwe aderen, extra zichtbaar op zijn bleke huid. Ik had weliswaar ook best een blanke huid, maar die had een andere gloed over zich, een warmere. Hij was ongeduldig, gaf me geen gelegenheid me uit te kleden, jaste mijn panty en string tegelijk naar beneden en mijn rok over mijn billen. Met z’n andere hand draaide hij me om. Hij schuurde zijn bakstenen fallus over m’n inmiddels botergeile, opgezwollen vrouwelijkheid. Ik kreunde terwijl zijn ballen tegen mijn clitoris kwamen, die dan extra gevoelig was.
Hier wordt zo’n beetje alles beschreven waar de moeder bang voor is: niet alleen ruwe seks, maar ook nog een met een jongen met een bleke huid – geen moslim, en tot overmaat van dat alles dan ook nog een waar de vrouw van geniet.
Een groot deel van Büsra’s verzet gaat over het verschil tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes, dat de traditionele islam uitdraagt en dat zij als een groot onrecht ervaart. Tegelijkertijd is haar eigen seksualiteit hieraan voor een deel ontleend de man overweldigt de vrouw, zoals de vrouw de man in haar macht heeft door de seks (bovenstaande passage volgt op een beschrijving over hoe Büsra Freek soms een hele dag seksueel uitlokt op momenten dat ze niks kunnen doen, en hij zich daaronder volkomen machteloos voelt).
Opvallend is ook het taalgebruik. In Ik ga leven is ‘snikkel’ het meest gebruikte woord voor het mannelijk geslachtsorgaan, maar ze gebruikt het niet (in deze passage gebruikt ze fallus, maar er zijn meer alternatieven) voor de omgang met Freek. Snikkel is een woord dat jongetjes onder elkaar gebruiken om stoer te doen, of dat Büsra gebruikt als ze een (Turkse) jongen wil aanduiden.
Intrigerend is ook het woord testosteronbom. Büsra gebruikt dat in positieve zin voor Freek: dat is pas een echte man, die weet wat hij met een vrouw moet doen, en niet met vrome praatjes uit de Koran komt aanzetten. Aan de andere kant gebruikt ze datzelfde woord soms ook voor bijvoorbeeld de jongens in haar dorp in Turkije die haar als huwelijkskandidaat worden aangesmeerd, en dan duidt het woord op niet veel goeds.
In 2024 lees ik 50 Nederlandstalige romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Mariken Heitman, Wormmaan (2021)
Laat een reactie achter