Een minder bekend boek van Betje Wolff is haar “Lier-, Veld- en Mengelzangen,” dat in 1772 werd uitgegeven door T. Tjalingius te Hoorn. In dit werk staan 17 gedichten, voorafgegaan door twaalf pagina’s voorrede in proza en acht pagina’s “Ontschuldiging aan mijne Vrienden” in poëzie. Het geheel wordt afgesloten met een prozavertaling van Alexander Pope’s “The Rape of the Lock.” Waar een uitgave als “De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis” van dat jaar een felle satire zoals “De menuet en de dominees pruik” bevat, ademen de Lier-, Veld- en Mengelzangen de sfeer van een gezellige declamatieavond, misschien wel bij de Wolff’s thuis. Eén van die declamatiestukken uit de Lier-, Veld- en Mengelzangen is “Scipio”. Op 29 mei 1771 schreef Betje Wolff aan de bevriende advocaat Hermanus Noordkerk:
“Hebbe onlangs gemaakt Scipio daar hy met ter zyde stelling van alles wat hem bekoort de schoone Ismene haaren Indibilis grootmoedig afstaat.”
Dit declamatiestuk, in gekruistrijmende alexandrijnen, vertelt over de zelfbeheersing en de generositeit van de Romeinse generaal en politicus Scipio Africanus (236 v.C. – 183 v.C.). Het verhaal is gebaseerd op hoofdstuk 19 van het 26e boek van Titus Livius’ “Ab Urbe Condita,” dat een episode uit de Tweede Punische Oorlog beschrijft. Voor dit verhaal baseerde Livius zich op de Griekse historicus Polybius, die het weer van Scipio’s beste vriend Laelius had gehoord. Het centrale thema is Scipio’s innerlijke tweestrijd en uiteindelijke zelfbeheersing.
Bij Livius gaat het verhaal als volgt: Na de verovering van Nieuw Carthago in Spanje in 210 v.Chr. door Romeinse troepen, werd een bijzonder mooi meisje onder de gevangenen gevonden en naar Scipio gebracht. Prins Allucius, een bondgenoot van Carthago, was met haar verloofd. De gebruikelijke behandeling van aantrekkelijke vrouwelijke gevangenen in die tijd was verkrachting, verkoop als slavin, of het eisen van losgeld. Toen Scipio hoorde van haar verloving, liet hij de ouders en de verloofde van het meisje bij zich komen. Zij boden losgeld aan, maar Scipio weigerde dit en gaf haar terug aan Allucius, samen met de geschenken die voor haar vrijlating waren aangeboden. Hij vroeg Allucius in ruil om een vriend van Rome te worden, en Allucius, diep onder de indruk, beloofde dit. Hij bracht zijn stamgenoten mee om de Romeinen te ondersteunen.
In de republiek der zeven verenigde Nederlanden werd Scipio gezien als een militair en civiel model en strategisch genie. Verhalen over zijn genadedaden zoals deze, benadrukten zijn zelfbeheersing, integriteit en barmhartigheid. Deze eigenschappen maakten hem tot een ideaal voorbeeld voor Nederlanders, die parallellen zagen met de leiders van de opstand tegen Spanje in de Tachtigjarige Oorlog.
Betje Wolff veranderde het een en ander aan het verhaal van Livius. Bij Livius blijft de naam van de gevangengenomen maagd onbekend, terwijl ze bij Wolff Ismene heet. Bovendien wordt Allucius bij Wolff Indibilis genoemd. Livius legt de nadruk op de feitelijke gebeurtenissen en de edelmoedigheid van Scipio’s acties, terwijl Wolff meer aandacht besteedt aan Scipio’s innerlijke conflicten en morele overwegingen.
Het begin van het gedicht introduceert Scipio en de gevangengenomen maagd Ismene, en legt de basis voor de morele en emotionele tweestrijd van Scipio.
Ja, Scipio, gy moet u zelven overwinnen –
Haar afstaan! – Myn’ Ismeen?- wat is myn geest verward!
Helaas! ze is niet voor u; zy kan u niet beminnen:
Toon haar de grootheid van uw mededoogend hart.
Ismene, schoone Ismene! ô wellust myner oogen!
Scipio weegt vervolgens zijn liefde voor Ismene af tegen zijn plichtsgevoel. Hij reflecteert op zijn verleden als rechtvaardige en edelmoedige leider, die nooit verleid is door hebzucht of wreedheid. Bovendien beseft hij dat Ismene niet gelukkig zou zijn als hij haar tegen haar wil vasthoudt.
Maar, wreedaart, durft gy haar wel ongelukkig maaken?
Myn moed ontzinkt my! neen! getuigen van haar’ smart; ô Dierbre traanen,
stroomt niet meer langs haare kaaken!
Scipio heeft door waar de tranen vandaan komen:
Zy mint Indibilis; om hem is ’t dat zy klaagt.
Indibilis, nooit is naar waarde uw heil te roemen;
Gy zyt het zielsvermaak der eedle jonge maagd.
En och, hoe teder moet gy zulk een’ schat beminnen!
De grootste ziel is ook d’aandoenlykste: wat smart
Doorgrieft u! – dit bedroeft me; ik zal my overwinnen,
Ja, zy zal d’uwe zyn, in weêrwil van myn hart.
Grootmoedigheid, help my dees sterken keten slaaken!
Nog even sluipt de gedachte bij Scipio binnen dat zijn grootmoedigheid misschien wat bij Ismene teweeg zou kunnen brengen:
Wie weet wat tyd vermag? ’t Zal mooglyk my gelukken,
Wanneer zy ziet, hoe ik om haare schoonheid kwyn’,
Haar, met een minnend hart, aan myne borst te drukken;
Daar ‘k alles aanwend, om haar aangenaam te zyn.
Maar al snel herpakt hij zich:
Gevaarlyk denkbeeld! ‘k moet, (dat voel ik ) u ontvlugten.
‘k Bezwyk, zo hoop my streelt…. Maar, Scipio, zult gy
Dan ongevoelig zyn voor uwe Ismenes zugten? –
Scipio zorgt voor een happy end voor het liefdespaar:
…ik ga met eigen hand haar geeven
Aan haaren bruidegom; hun heil zy al myn loon.
Ik heb hem hierom in de legerplaats doen treeden,
Van haaren vader en haar moeder vergezeld.
Ontzachlyk oogenblik! Maar, ‘k heb den stryd volftreeden.
‘k Wil groot, ‘k wil goed zyn…
Uiteindelijk beseft Scipio dat hij een goede daad heeft verricht en hoopt hij dat zijn edelmoedigheid hem een reputatie oplevert die zijn waardigheid en eer weerspiegelt, niet alleen door zijn daden, maar ook door zijn karakter.
Wordt my, Grootmoedigheid, door u de palm geschonken?
Dan heb ik zekerlyk een’ beter naam bedoeld.
Hoe zou dit gedicht als voordrachtsstuk in de 18e eeuw geklonken hebben? Wie kocht zo’n boek en droeg er uit voor? Er is weinig specifieke informatie over voordrachten van dit soort stukken in de 18e eeuw. Het is echter aannemelijk dat het boek werd gelezen en voorgedragen tijdens bijeenkomsten van genootschappen of declamatieavonden bij mensen thuis. Tijdens dergelijke gelegenheden zouden de zielenroerselen van Scipio met het publiek kunnen zijn gedeeld.
Omdat voor veel mensen een gedicht in 18e-eeuws Nederlands best lastig te lezen is, heb ik het hieronder voorgedragen. Hopelijk geeft dit een beeld van hoe het gedicht destijds beleefd kan zijn. Na overleg heb ik besloten om Scipio als “Sjipio” voor te lezen, wat waarschijnlijk in de 18e eeuw ook gebeurde.
Klik op de speler om de voordracht van het gedicht “Scipio” (1771), van Betje Wolff te horen.
De grootmoedigheid van Scipio, Giacinto Diana, 1765 – 1770, Rijksmuseum, Amsterdam.
Bronnen:
Diana, G. (ca. 1770). De grootmoedigheid van Scipio [Schilderij]. Rijksmuseum.
Dyserinck, J., Bekker-Wolff, E., & Deken, A. (1904). Brieven van Betje Wolff en Aagtje Deken. Gebroeders Van Cleef.
Kunzle, D. (2002). The Magnanimous Soldier: The Continence of Scipio Africanus. In From Criminal to Courtier (pp. 507-572). Brill.
Van Duinkerken, A. (1960). Portret van Betje Wolff (op 34-jarige leeftijd). Spiegel der Letteren, 4. De Sikkel, Antwerpen / Martinus Nijhoff, Den Haag.
Wolff, B. (1772). Lier-, Veld- en Mengelzangen. T. Tjalingius, Hoorn. Beschikbaar via: https://www.google.nl/books/edition/Lier_veld_en_mengelzangen/viFbAAAAQAAJ?hl=nl&gbpv=1&pg=RA1-PA76&printsec=frontcover.
Laat een reactie achter