Deel 1: Het toelichtingsdocument
In oktober zijn de nieuwe conceptexamenprogramma’s Nederlands verschenen, opgesteld door een vakvernieuwingscommissie die bestond uit leraren vmbo en havo/vwo, vakexperts, curriculumexperts en een procesregisseur. De conceptexamenprogramma’s hebben betrekking op vmbo-bb, vmbo-kb, vmbo-gl/tl, havo en vwo en bestaan uit een karakteristiek van het vak, gevolgd door de eindtermen die tezamen het examenprogramma vormen. Ze zijn voorzien van een uitgebreid toelichtingsdocument, waarin keuzes worden verantwoord en ook een verdeling wordt voorgesteld van eindtermen over het centraal examen en het schoolexamen.
In deze bijdrage wil ik ingaan op het toelichtingsdocument, en in het bijzonder op de voorstellen voor de verdeling van de eindtermen over centraal en schoolexamen. De tweede bijdrage zal een bespreking inhouden van de eindtermen.
Eisen aan een centraal examen
Het toelichtingsdocument doet voorstellen voor de verdeling van eindtermen over centraal en schoolexamen, maar gaat niet in op de specifieke eisen die aan een centraal examen gesteld moeten worden. Wat zijn die specifieke eisen?
De eis van validiteit houdt in dat een toets de kennis of vaardigheid meet die gemeten moet worden en niet een reductie daarvan of (ook) iets heel anders. Daarbij is van belang dat de toets een duidelijk construct meet (bijvoorbeeld leesvaardigheid), wat tot uiting komt in een voldoende mate van samenhang van de afzonderlijke toetsvragen.
De eis van betrouwbaarheid (in de betekenis van beoordelaarsovereenstemming) houdt in dat een toets zodanig meet dat verschillen in scores toe te schrijven zijn aan verschillen in prestaties, en niet aan verschillen tussen beoordelaars.
Een derde eis aan een centraal examen is uiteraard dat het mogelijk is om de toetsen ook inderdaad centraal, in het hele land en liefst op hetzelfde moment, af te nemen.
Voorstellen van de commissie voor het centraal examen binnen 3 tot 5 jaar
Op pagina 44 van het toelichtingsdocument zien we de voorstellen van de commissie voor verdeling van eindtermen over centraal en schoolexamen. Voor havo en vwo wil de commissie dat in het centraal examen getoetst worden receptieve taalvaardigheid, taal als systeem en literatuur als systeem. Voor vmbo komt daar de productieve taalvaardigheid nog bij. Op dat laatste kom ik verderop terug.
De commissie kiest niet voor extra zittingen Nederlands in het centraal examen. De bedoeling is dat in de ene centrale zitting, nu Leesvaardigheid geheten, vragen worden opgenomen die betrekking hebben op genrekennis en argumentatie (eindterm 9 en 10): “Door specifieke vakinhouden toe te kennen aan het CE wordt het centraal examen verrijkt met bijvoorbeeld vragen over argumentatief taalgebruik en kennis over zakelijke en literaire genres” (p. 45). Ook moet het examen vragen gaan bevatten die betrekking hebben op literatuur (eindterm 15 vmbo en 16 havo/vwo): “De vragen kunnen betrekking hebben op het uitleggen van thema, inhoud en vorm bij literaire teksten, hoe literaire middelen gebruikt worden om effecten bij lezers en luisteraars te bereiken en hoe ze bijdragen aan de interpretatie van teksten”(p. 45).
Een verbreding van het centraal examen havo/vwo heeft al plaats gehad (Rooijackers, Stevens en Evers-Vermeul, 2024). Er zijn authentieke en herkenbare leescontexten (scenario’s) gecreëerd, er zijn vragen opgenomen over figuurlijk taalgebruik en framing, er zijn sorteer-en synthesetaken toegevoegd, en er zijn vragen gesteld over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van teksten, binnen een scenario. Dit is een aanzienlijke vernieuwing van de vraagtypen van het examen.
Nu wil de vakvernieuwingscommissie binnen 3 tot 5 jaar een tweede verbreding gerealiseerd zien, namelijk van de inhouden waarop de vragen betrekking hebben. Voor argumentatief taalgebruik is dat geen probleem; het maakt nu al deel uit van het centraal examen en er is dus een traditie opgebouwd in vraagtypen en inhouden. Anders ligt dat bij genrekennis. Die is inderdaad relevant voor leesvaardigheid (en schrijfvaardigheid), en er vallen vast ook zinnige vragen over te stellen, maar naar mijn inschatting wordt er op dit moment nauwelijks expliciet onderwijs in gegeven. Daar zal eindterm 9 verandering in moeten brengen; de kans dat dat lukt binnen 3 tot 5 jaar is echter miniem. Alleen al omdat dan duidelijker zal moeten worden (dan in eindterm 9) wat we precies onder een genre verstaan, en kennis van welke genres relevant is en waarom.
Echt problematisch is de voorgestelde toevoeging van vragen over literatuur, die uiteraard de aanwezigheid van literaire teksten in het examen veronderstellen. Zakelijke en literaire teksten gezamenlijk behandelen in een les of lessenserie is prima, om een thema op verschillende manieren te belichten, en ook om leerlingen te wijzen op overeenkomsten en verschillen tussen beide typen teksten. Die verschillen zijn groot, zowel als gaat om het doel van de schrijver, als om het doel van de lezer, als om de relatie met de werkelijkheid. De beide typen teksten combineren in een toets is daardoor wel problematisch. Het lijkt onwaarschijnlijk dat na toevoeging van vragen over thema, inhoud, vorm en literaire middelen bij literaire teksten aan de huidige toets nog eén duidelijk construct leesvaardigheid valt te meten.
Voor de vakvernieuwingscommissie zijn dit soort overwegingen, die rechtstreeks betrekking hebben op de kwestie van de validiteit van het centraal examen, kennelijk van weinig belang. Want op p. 44 gaan haar wensen nog weer verder: “…het CE toetst het diepe begrip van schriftelijke, auditieve en audiovisuele teksten in zakelijke en literaire genres, al dan niet gecombineerd. De inhoudelijke vernieuwingen leiden daarmee ook tot zichtbare vernieuwingen ten opzichte van het construct van de huidige examens”.
Die laatste zin mag wel een understatement worden genoemd. Lezen, luisteren, kijken en literatuur in éen toets: de vraag is welk construct er in zo’n examen eigenlijk nog gemeten wordt. Als leerlingen voor deze toets een voldoende of een onvoldoende halen, wat kunnen ze dan, of wat kunnen ze dan niet?
Vakinhoudelijke thema’s
Ook de tekstkeuze in het centraal examen moet volgens de commissie anders: “De vakvernieuwingscommissie vraagt aan de syllabuscommissie om te onderzoeken hoe vakinhoudelijke themagebieden, zowel maatschappelijk, talig, als cultureel van aard, een plek kunnen krijgen in het CE. Het gaat dan om de vraagstelling en om de keuze van bronnen, gerelateerd aan thema’s zoals het ontstaan van het Nederlands, de relatie tussen taal en sociale groepen in de samenleving (sociolinguïstiek), taalverwerving, taalstoornissen, taal- en spraaktechnologie, de invloed van de maatschappij op literaire genres en literatuur en digitale media” (p. 46).
Waar het de commissie eigenlijk om gaat, wordt pas duidelijk in de volgende alinea: ”De keuze voor neerlandistieke thema’s (cursivering HB) in centrale examinering bevelen we aan voor alle schoolsoorten”. Deze keuze sluit aan bij het idee dat Nederlands meer een ‘zaakvak’ moet worden, met meer kennis over taal- en letterkunde, een idee dat opgeld doet in de kring van de meesterschapsteams en hun aanhangers. Nu staat het docenten natuurlijk vrij om dit idee in hun onderwijs vorm te geven, bijvoorbeeld met behulp van de methode Kern. Maar voor de tekstkeuze in het centraal examen is het problematisch. Om over dergelijke specialistische teksten vragen te kunnen beantwoorden, hebben leerlingen voorkennis nodig, en die voorkennis moet dan in een centraal examen voor alle leerlingen gelijk zijn. Anders wordt niet hun leesvaardigheid gemeten, maar hun voorkennis. Het gevolg is dat de inhoud van de neerlandistieke thema’s landelijk moet worden onderwezen in de bovenbouw, wat de vrijheid van de leraar Nederlands inperkt om zijn of haar onderwijs in te richten.
Een relevant gegeven is bovendien dat leerlingen hierop, blijkens leerlingpanels die de vakvernieuwingscommissie heeft georganiseerd, helemaal niet zitten te wachten: “De geraadpleegde (oud-) leerlingen willen graag een duidelijke relatie met de actualiteit. Zij hechten waarde aan leren aan de hand van actuele thema’s, die relevant zijn voor de wereld van nu. Denk aan voorbeelden uit actuele nieuwsmedia en verdieping op onderwerpen waar veel discussie over is.”(p. 54). Deze wens sluit duidelijk aan bij de huidige keuze voor teksten met maatschappelijke onderwerpen in het examen, en niet bij een keuze voor neerlandistieke thema’s, die eerder de wens weerspiegelt van een bepaalde groep van neerlandici.
Voorstellen van de commissie voor het centraal examen binnen 8 tot 10 jaar
Al het voorgaande gaat dan nog maar over het door de commissie gewenste scenario van 3 tot 5 jaar. Haar gewenste scenario voor 8 tot 10 jaar ziet eruit als volgt: “De vakvernieuwingscommissie ziet graag de integratie van vaardigheden in toetsing verder ontwikkeld. Daarbij leveren leerlingen volgens de principes van het scenario-based assessment een product op waarin informatie uit verschillende schriftelijke, auditieve en/of audiovisuele bronnen is verwerkt. De leerling: bepaalt eerst welke informatie nodig is voor het beoogde product en daarmee het bereiken van het doel; zoekt, selecteert en beoordeelt kritisch de informatie uit diverse bronnen; en gebruikt de gevonden informatie voor het product.” (p. 48).
Mooi onderwijs, misschien. Maar als voorstel voor de inrichting van een centraal examen zijn we nu definitief aangeland in Toetstopia. De validiteit is nog meer dan bij de eerdere voorstellen van de commissie een probleem (welk samenhangend construct wordt hier getoetst?), de beoordelaarsbetrouwbaarheid eveneens (hoe kan het product betrouwbaar worden beoordeeld?), en ook centrale afname lijkt, gezien de noodzaak van auditieve en audiovisuele bronnen (die in een centraal examen voor iedereen dezelfde moeten zijn), geen sinecure.
Schrijfvaardigheid
De vakvernieuwingscommissie mikt met haar voorstellen op een verbreding van het centraal examen. Maar er is nog een andere mogelijkheid tot verbreding van dat examen: toevoeging van schrijfvaardigheid. Nu is dat geen makkelijke kwestie. Maar de manier waarop de commissie met deze mogelijkheid omgaat, is inconsequent en onbegrijpelijk.
De commissie schrijft op p. 49: “Op dit moment maakt de schrijfvaardigheid reeds deel uit van het CE voor vmbo-bb, vmbo-kb en vmbo-gl/tl. De manier waarop schrijfvaardigheid getoetst wordt, is echter niet ideaal en de betrouwbaarheid van deze vorm van toetsing is suboptimaal. Op de langere termijn is het daarom van belang te onderzoeken in hoeverre schrijfvaardigheid op een betere en meer betrouwbare manier kan worden getoetst op het vmbo, bijvoorbeeld met schaalbeoordelingen of comparatief beoordelen.” Dit is de verstandigste aanbeveling uit het hele rapport, en je zou dan ook hopen dat hij doorgetrokken wordt naar havo/vwo.
Maar nee: “Voor havo en vwo maakt schrijfvaardigheid geen deel uit van het centraal examen, en de vakvernieuwingscommissie koos ervoor dat zo te houden”(p. 49). Argumenten zijn: “Het CE Nederlands op het havo en vwo is een omvangrijk examen met een zware correctielast (….) en een CE schrijfvaardigheid zal de taak van de leraar eerder verzwaren dan verlichten. Bovendien vraagt een CE schrijfvaardigheid veel van leraren als het gaat om betrouwbare beoordeling van schrijftaken.”(p. 49-50). Gelden die argumenten dan niet voor het vmbo? En als nader onderzoek naar toetsing van schrijfvaardigheid zinnig is voor het vmbo, waarom is het dat dan niet ook voor havo/vwo?
“Hoewel er inhoudelijk argumenten zijn voor het apart toetsen van schrijfvaardigheid op het CE, zet de vakvernieuwingscommissie liever in op een CE waarin vaardigheden geïntegreerd worden getoetst, waar mogelijk in samenhang met inhouden uit domein B en C (Taal en Literatuur, HB). Daarin kunnen ook korte schrijftaken worden opgenomen, die vooral bedoeld zijn om leesbegrip te toetsen. De vele praktische bezwaren rondom een tweede zitting schrijfvaardigheid lijken momenteel te zwaar te wegen om dit scenario te verkennen.”(p. 50). Maar wat zijn die praktische bezwaren, die kennelijk exclusief gelden voor havo/vwo en zo zwaarwegend zijn dat zelfs het doen van onderzoek in die sector wordt afgeraden? De commissie legt het niet uit.
Het is natuurlijk onzeker of nader onderzoek naar de mogelijkheid om schrijfvaardigheid valide, betrouwbaar en uitvoerbaar te toetsen in havo/vwo zou resulteren in de opname ervan in het centraal examen. Maar dat onderzoek op voorhand uitsluiten is een gemiste kans.
Een vervolgcommissie
De voorstellen van de vakvernieuwingscommissie voor verdeling van de eindtermen over centraal en schoolexamen zijn naar mijn mening onder de maat, evenals die voor de inrichting van het centraal examen op kortere en langere termijn.
Het beste zou zijn om een vervolgcommissie in te stellen die deze vraagstukken opnieuw bekijkt. Van die commissie zouden dan wel, anders dan bij de vakvernieuwingscommissie, leden deel uit moeten maken met expertise op het gebied van toetsing en examinering.
Literatuur
Rooijackers, P., Stevens, C. & Evers-Vermeul, J. (2024). Nieuwe wegen, nieuwe uitdagingen? Reflectie op het vwo-examen Nederlands 2024. Levende Talen Magazine 111 (7), 18-22.
gert rijlaarsdam zegt
Deze kritische bijdrage over de voorstellen zijn me uit het hart gegrepen. Het is duidelijk dat de voorstellen nog een denkslag nodig hebben: zo zijn ook de reacties van een flink onderzoek onder docenten over het relatieve belang van de eindtermen en de samenhang niet verwerkt in het uiteindelijke voorstel. Ik steun het voorstel dat het huidige voorstel nog eens terdege tegen het licht gehouden wordt: er waren ontwerpeisen (tegen versnippering, meer samenhang, betere verdeling van onderdelen in het centraal schriftelijk examen, enzomeer). het werk van zo’n commissie zou prima passen in deze periode waarin de voorstellen op bruikbaarheid beproefd gaan worden. Het is wel zo dat de huidige voorstellen al flink door citomensen van commentaar zijn voorzien gedurende het hele traject (dat is niet beschikbaar, geloof ik). Dat schrijfvaardigheid niet is opgenomen in het centraal schriftelijk examen heeft ook wel te maken met de huiver die er in Arnhem is tegen de meting van schrijfvaardigheid. In andere landen wordt schirjfvaardigheid wel getoetst, maar ook in nederland, in het internationale baccalaureaat. Zie Wat kunnen we leren van het IB-examen Nederlands? Deel 1: De comparative. (2021). Levende Talen Magazine, 108(6), 10-14. https://lt-tijdschriften.nl/ojs/index.php/ltm/article/view/2184. Omdat het leerplan toch wel weer vijftien jaar mee moet, is zo’n investering via een refelctieve commissie in de kwaliteit van het voorstel de moeite waard.
Anneke Neijt zegt
Goed dat je het rapport tegen het licht houdt. Naast vanzelfsprekend validiteit en betrouwbaarheid moet het gaan om haalbaarheid en vermijding van ongewenste bijeffecten van ’teaching to the test’. Krijgen deze twee punten voldoende aandacht in de nieuwe voorstellen? Wordt er gezocht naar vereenvoudiging van de centrale toetsing? De ene toets is immers veel bewerkelijker dan de andere. Bijvoorbeeld, als leerlingen een samenvatting, een vervolgvraag of een punt van kritiek moeten schrijven van 75 tot150 woorden dan is dat gemakkelijker na te kijken dan een brief van 300 tot 400 woorden. Beoordeling op een schaal van onvoldoende-twijfel-voldoende is gemakkelijker dan beoordeling op een tienpuntsschaal. Bij taalvaardigheid toetsen is een woordenschattoets verreweg het eenvoudigst. Heeft het rapport oog voor deze twee aspecten?