Er zijn, in ieder geval in het Nederlands, weinig boeken geschreven die je zo aanzetten tot nadenken over de relatie tussen mens en biologie als Wormaan van Mariken Heitman. Misschien komen alleen de andere boeken van dezelfde auteur er enigszins bij in de buurt.
Ze had er misschien een nonfictieboek over kunnen schrijven, ze noemt in haar nawoord ook drie nonfictieboeken (van anderen) waaruit haar boek voort zou zijn gekomen, maar een onderwerp dat zo ingewikkeld is, en vooral: waarin wat er je wordt verteld zo indruist tegen hoe je normaliter over het onderwerp denkt, dat onderwerp kan misschien het beste in fictie worden verteld.
Althans, rationeel wist ik – ik neem mezelf nu maar even als een willekeurige lezer – tevoren natuurlijk wel dat de mens zijn omgeving net zo goed heeft gevormd als de omgeving dat met haar heeft gedaan. En er zijn ook allerlei passages in het boek waarin dat wordt verteld en die ook in een essaybundel zouden hebben gepast:
Wij vormden de planten en de planten vormden ons. Het waren de granen die we op grote schaal gingen eten, die ons huizen lieten bouwen, die ons lieten zwoegen, ons dwongen tot een boerenbestaan, iets wat verregaand onze cultuur bepaalde. We bouwden reserves en dirpen, braken onze ruggen, verdeelden arbeid, stapelden steeds sneller kennis en techniek, terwijl we ons op de achtergrond steeds afhankelijker maakten van slechts een handjevol planten. Het is het graan, wereldwijd inmiddels, dat ons dwingt zijn nakomelingen uit te zaaien. We kunnen niet meer terug naar een wereld zonder.
Dat is goed verwoord, maar het werkt vooral ook goed omdat het is ingebed in een verhaal, of eigenlijk in twee: het verhaal van Ra, die ergens aan het begin van de periode waarin de mens boer werd, in de Levant, aan een dorp erwtjes komt brengen die gecultiveerd kunnen worden, en er vereerd wordt vanwege haar ambigue geslachtelijkheid; en het verhaal van Elke, een vrouw die zich niet helemaal comfortabel voelt in een vrouwenlichaam, maar ook geen man wil zijn, ze noemt zichzelf een onvrouw, en die na een mislukte periode als veredelaar van pompoenen, zich terugtrekt op een eiland om daar de erwtjes juist te proberen weer wild te maken, te onttemmen.
Dat planten en dieren zich voortdurend aanpassen aan hun omgeving, en dat de mens daarop geen uitzondering is, de mens als dier én de mens als omgeving voor plant en dier, is de rode draad van Wormmaan. Misschien is het zelfs wel de boodschap van het boek.
Intrigerend vind ik bijvoorbeeld de beschouwingen over eilanddieren: hertjes en olifanten die op de een of andere manier op eilanden terechtkomen, zullen daar in de loop van vele generaties langzaam steeds kleiner worden – ze hebben hun lichaamsgrootte niet meer nodig, bijvoorbeeld omdat die op het vasteland als belangrijke functie had om jagers af te schrikken. Omgekeerd kunnen kleine knaagdieren op eilanden om soortgelijke redenen groter worden – ook zij hoeven geen angst te hebben voor roofdieren. Het betekent tegelijkertijd dat zulke dieren na al die generaties ook eigenlijk niet meer het eiland af kunnen, ze zijn te zeer aangepast geraakt. Net zoals door de mens gekweekte soorten niet meer zonder de mens kunnen:
Een broccoli zou het in het wild niet redden, hij ontkiemt waarschijnlijk niet eens.
Sekse speelt ook een belangrijke rol in het boek. Natuurlijk is dat hele idee van sekse – vooral dat idee van sekse als een ‘hard’ biologisch onderscheid, tegenover het meer fluïde ‘gender’ – op zich alleen maar een menselijk raster dat we leggen op de natuur. In de natuur past er uiteindelijk eigenlijk niets in willekeurig welk raster:
We categoriseren ogen als blauw of bruin, een grove indeling, want we weten dat de kleur van ieder paar ogen uniek is. ‘Blauw’ is een benadering zoals ‘vrouw’ dat zou moeten zijn. Dit rigide categoriseren dat geen vragen of nuance toelaat, dat is pas extreem. Het is een denkraam dat enkel overleeft in verhalen, verhalen die ooit of op andere plaatsen in de wereld aantoonbaar anders waren.
Precies om die reden kan Wormmaan alleen verteld worden als een verhaal, het boek is behalve heel veel meer, een poging om een alternatief verhaal te vertellen over onze wereld. Een wereld waarin de biologie helemaal ons geen ‘natuurlijke’ onderscheidingen geeft (en iemand die niet precies aan die onderscheidingen voldoet ‘onnatuurlijk’ is).
Het verhaal is daarom, denk ik, ook nogal op een ingewikkelde manier verteld. Dat van de vrouw in het heden vertelt ze zelf, maar ze is daarbij wel voortdurend in gesprek met ‘de vrouw die ik nooit werd’ – een vrouw die zich wél makkelijker in hokjes laat duwen. En het verhaal van Ra wordt verteld door ‘onze voorouders’, die de voorouders zijn van de eerste boeren en wie weet ook van Ra, maar zeker ook van ons. Het laat zien dat die extra dimensie die we hebben naast de biologie, die is van het verhaal. Dat is een prachtige dimensie, die ons uiteindelijk de wereld om ons heen laat begrijpen. Maar dat begrip komt alleen doordat we categoriseren, en uiteindelijk moeten we al die categorieën ook weer durven loslaten.
In 2024 lees ik 50 Nederlandstalige romans uit het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw.
De volledige lijst staat hier. Volgende week: Anjet Daanje, Het lied van ooievaar en dromedaris (2022)
Dit stukje verscheen eerder op Marc las!
Laat een reactie achter