De verenglishing van het Nederlands in Vlaanderen 8
In deze reeks vertellen onderzoeker Eline Zenner en taalliefhebber Jan Hautekiet het verhaal van de ‘verenglishing’ van het Nederlands in Vlaanderen. Een overzicht van de afleveringen in de aangroeiende reeks vind je hier. In dit stuk leest u hun laatste woord.
Hieronder ziet u de gestileerde contouren van een persoon. U mag er alvast even vanuit gaan dat u dat bent en de figuur afdrukken of overtekenen. Neemt u daarbij even wat potloden bij de hand. Vervolgens mag u met die potloden de figuur te lijf gaan, met deze instructie: denk na over uw talig repertoire, over de talen, taalvarianten, taalvariëteiten en manieren van uitdrukken die een rol spelen in uw leven, en visualiseer deze met kleur in de figuur hieronder.
(Bron: Busch 2012)
Deze opdracht werd al vaak gegeven aan (meertalige) kinderen, maar net zozeer aan nieuwkomers, (aankomende) ouders in meertalige gezinnen of studenten in (internationale) opleidingen. De ingekleurde figuur vormt dan de basis voor een gesprek over talen en taalrepertoires, met als inzet de betekenis van de specifieke kleur die de taalrepertoirekunstenaars aan een specifieke taal toekennen, waarom een bepaalde taal net met een bepaald lichaamsdeel wordt geassocieerd en wat de geometrische vorm waarin een taal wordt weergegeven vertelt over de plaats van die taal in iemands leven.
Vooraleer Eline die opdracht meenam als opwarmer bij een nieuwe les over meertaligheid, gebruikte ze haar echtgenoot als proefkonijn. Die in Oost-Vlaanderen aangemeerde West-Vlaming dook op Neerlandistiek al eerder op om z’n tussentaalgebruik, maar is verder ook germanist-literatuurwetenschapper, leerkracht Engels en liefhebber van de Engelse taal en literatuur. Hij heeft ook wel wat ‘donde está’-Spaans in z’n repertoire en probeert via DuoLingo met wisselend succes z’n Frans voldoende op peil te houden om een gesprek met z’n Franstalige schoonbroer aan te houden, die op zijn beurt uit efficiëntie-overwegingen graag op het Nederlands overschakelt. Kleur genoeg in z’n taalrepertoire, en dus een goeie casus voor Eline om de helderheid van de opdrachtinstructies na te gaan. Aldus geschiedde: Eline zette Karel aan het werk met een afdruk van de figuur hierboven en een set kleurpotloden.
Al snel bleek dat Karel in zijn figuur geen plaats of kleur had opgenomen voor het Engels. De man schreef z’n verhandeling in het Engels over love, care en desire in het werk van Coetzee, spijkert jaar na jaar en dag in dag uit de Engelse taalvaardigheid van zijn leerlingen bij, luistert podcast na podcast naar Britten en Amerikanen over de meest uiteenlopende onderwerpen, leest meer Engelse dan Nederlandse boeken, weet je altijd te vertellen welke Engelse series – mainstream én subcultuur – trending zijn en is een wandelend woordenboek dat werkdefinities spuit voor termen als capricious ‘wispelturig’ en nebulous ‘vaag’. En toch was er geen potloodstreep terug te vinden voor het Engels in zijn talige profiel. Eline ging er spontaan vanuit dat haar instructies dus zouden moeten worden herzien, maar Karel had wel degelijk bewust het Engels uit de figuur had gelaten. “Het Engels” zei Karel, “is geen deel van mij. Het staat buiten mij, het is niet van mij en niet wie ik ben.” Het West-Vlaams, daarentegen, zit in zijn hart en zijn lichaam, hoewel hij het bijna nooit spreekt, en zijn (bijna-)standaardtaal zit in zijn hoofd.
Karels toelichting zet aan het denken. Ze nodigt uit om de positie van het Engels en Engelse woorden in taalrepertoires relatief te zien tegenover de andere middelen die in dat repertoire zijn te vinden. Ze zet aan om na te denken over ‘eigenaarschap’ van talen en talige middelen. Ze roept op om de repertoire-oefening voor onszelf te maken (zie ook Deel 2.1), en voor de taalgebruikers die we samen onderweg zijn tegengekomen.
Meelad, de Syrische student-landmeter uit Deel 4.7, en Evgueny, de zestalige gamer uit Deel 5.1 , omarmden net als Karel het Engels vooral omwille van zijn functionaliteit. De landmeter zag ook het Nederlands als middel-tot-een-doel. Beide talen waren instrumenten in zijn bestaan, maar geen deel van zijn identiteit. Die insteek staat in contrast met de visie van Lien in Deel 5.6, die het Engels aan de keukentafel gebruikt in gesprek met haar Nederlandstalige vriendje, omdat de taal voor haar emotioneel beter aansluit bij wie ze is. Waar de ene rationaliteit en functionaliteit benadrukt, staan voor de andere positieve en frivolere associaties met het Engels en zijn sprekers voorop, zoals we ook zagen voor de marketeers in Deel 6.2 en Deel 7.2.
Karels afwijzing van enige bezitsrelatie met het Engels stelt de vraag wie dan wel ‘eigenaar’ van het Engels mag zijn, en wanneer een taal überhaupt ‘van ons’ is. Het roept herinneringen op aan het verhaal van Elines toen achttienjarige moeder in Deel 4.1, aan haar sluiptocht van het internaat richting het studentenprotest dat het Nederlands wilde installeren als taal van het hoger onderwijs. Het maakt ons benieuwd naar de kleuren en vormen die zouden opduiken in haar taalrepertoireprofiel, en naar mogelijke contrasten met hoe haar moeder het vandaag ziet. Ruimer gezien zouden we terug willen in de tijd om de aanhangers van de ABN-acties (zie Deel 3.3) met kleurpotloden aan het werk te zetten, willen we vandaag zien welk beeld opduikt voor de penvoerders van het decreet over taal in het hoger onderwijs in Vlaanderen en in die van de huidige Nederlandse regering (zie Deel 4.5).
En natuurlijk zijn we benieuwd naar de kleuren en vormen in ùw taalprofiel en wat die vertellen over uw visie op de talen in uw repertoire. We zijn benieuwd of u het Engels binnen of buiten uw lichaam kleurde, in uw handen, hoofd of hart, of helemaal niet. We willen graag weten of het Engels voor u eerder zacht en rond is, of hoekig en puntig. Is het netjes afgescheiden van de andere talen met een dikke rand of eerder met die andere talen vermengd? Tot slot zijn we benieuwd naar mogelijke toekomstwensen die u in uw talig profiel zou willen opnemen. Had u graag meer of minder kleur gezien? Welke kleuren had u dan graag nog opgenomen, op welke plaats, in welke vorm en grootte, en waarom?
In de inleiding van deze reeks gaven we aan dat we wilden beschrijven hoe breed de invloed van het Engels op het Nederlands is en vanuit hoeveel invalshoeken die invloed beschreven kan worden. Daarbij gaven we meteen ook te kennen dat we geen zin hadden in stemmingmakerij, en grote uitspraken of gewichtige conclusies uit de weg wilden gaan. Eerder wilden we tonen op welke manieren het Engels en het Nederlands samen interageren.
Dat deden we het laatste jaar in vijfendertig afleveringen verspreid over zeven hoofddelen. We bespraken wat het Engels uitzonderlijk maakt in Deel 2. Deel 3 belichtte de Nederlandse taalgeschiedenis, vooral in Vlaanderen. Die geschiedenis hielp de verschillen begrijpen tussen Nederland en Vlaanderen, onder andere wat de positie van het Engels in het hoger onderwijs betreft zoals we die in Deel 4 bespraken. Deel 5 en Deel 6 keken vooral naar jonge taalgebruikers: eerst zoomden we in op hun Engelse taalvaardigheid en de rol van het onderwijs daarin, nadien gingen we op zoek naar de positie van het Engels in hun Nederlands en dat van hun omgeving. Deel 7 trok het blikveld open en ging na hoe (sterk) het Engels in het Nederlands verweven zit, of die vraag wel te beantwoorden valt en waarom taalgebruikers zoveel meer zijn dan kopieermachines.
Er kwamen zo heel wat onderwerpen, gebruikscontexten en invalshoeken aan bod. Tegelijk ontbrak er ook heel wat. De positie van het Engels als wereldtaal zorgt voor een meerlagig verhaal dat we zelfs in deze langlopende reeks niet volledig kunnen ontsluiten. Zo blijven sommige lezers misschien wel op hun honger. Managertaal, Engels in het meertalige Brussel, vakjargon, de Europese instellingen, de vermeende relatie tussen verengelsing en taalverloedering zijn maar enkele voorbeelden van we niet behandelden. En zelfs vanuit wat we wél hebben besproken, kunnen we niet één antwoord geven, één inzicht, één kernboodschap. Net dat is dan wellicht onze boodschap: de positie en invloed van ‘het’ Engels is een complex gegeven, waarbij gelijkenissen en verschillen te vinden zijn tussen regio’s en landen, die gelinkt zijn aan de (taal)geschiedenis van die regio’s en landen.
Zo hopen we dat we in deze reeks wel hebben kunnen aantonen hoe onderzoek naar dit brede fenomeen steentjes in de rivier verlegt. Elke studie die aan bod kwam, verzamelt zorgvuldig gegevens, analyseert taal beredeneerd, weegt af wat wel en niet wordt geteld en welke participanten al dan niet worden benaderd. Vanuit die nauwkeurigheid wordt noodgedwongen ingezoomd op stukjes van de werkelijkheid, op onderdelen van het groter verhaal over ‘het’ Engels in ‘het’ Nederlands. Zoals taalbeheersingsonderzoeker Jos Hornikx het ooit verwoorde, kunnen wetenschappers haast niet anders dan de “weerbarstigheid van de praktijk” terug te brengen “tot abstracte studies om betrouwbare en valide conclusies te kunnen trekken”. Daarbij staat de empirische cyclus centraal: elk onderzoek eindigt niet zozeer met conclusies, maar wel met nieuwe vragen die nieuwe studies moeten aanpakken om zo dichter en dichter bij het einddoel aan te komen zonder het ooit echt te bereiken.
Het onderzoek naar al de Engelsen benadrukt een onderscheid tussen wat mensen zeggen, wat mensen denken dat ze zeggen, en hoe mensen die verschillende manieren van praten evalueren. Verschillende groepen gebruikers worden in verschillende gebruikscontexten samengebracht en vergeleken. Dat gebeurt één onderzoeksvraag per keer, studie na studie. Die brachten we hier samen, zodat we vanuit de helikopter misschien geen finale conclusies maar toch zeker wel enkele patronen konden identificeerden. Een overzicht:
- Om synchrone taalvariatie te begrijpen is historische situering nodig (Deel 2, Deel 3).
- De invloed van het Engels laat zich voelen op twee manieren, die met elkaar in verband staan, maar in onderzoek onderscheiden worden: het Engels is een lingua franca, en het Engels is een brontaal voor ontlening (Deel 2, Deel 3).
- De argumenten van wie het Engels weg wil uit het hoger onderwijs, zijn vaak feitelijk dezelfde van wie ijvert voor meer Engels, zij het vanuit een andere invalshoek belicht (Deel 4).
- Een cocktail van prestige, motivatie en blootstelling stimuleert de Engelse taalverwerving van jongeren en blijkt momenteel voor geen enkele andere taal even krachtig (Deel 5).
- Engelse woorden en termen in het taalgebruik van jongeren vallen op voor hun omgeving, maar daarmee moeten we niet over het hoofd zien hoe het Nederlands als basis dient (Deel 6).
- De meeste jongeren blijken al van kindsbeen af voldoende gevoel voor register te hebben om niet zomaar om het even wanneer tegen om het even wie om het even welk Engels woord te gebruiken: ze trekken heus niet allemaal (onbewust) in een joggingsbroek naar een staatsbanket (Deel 6).
- Zelfs in landen waar de taal sterk genormeerd wordt, gaan marketeers op zoek naar achterpoorten om toch maar Engels in het Nederlands te duwen, maar meten hoe veel Engels dan precies in dat Nederlands opduikt, is geen rechtlijnige opdracht (Deel 7).
- De taalgebruiker is geen kopieermachine: wat binnenkomt als vaste uitdrukking, wordt aangepast en bijgewerkt, opengetrokken en vermengd, in en met het Nederlands (Deel 7).
Als synthese herhalen we de metafoor van Philippe Van Parijs waar we ook Deel 4 mee afsloten: het Engels is een valkuil en een reddingsboei. Er kunnen allerlei assumpties gemaakt worden over het Engels, angsten en attitudes kunnen worden gevoed, of net ontkracht, maar de taal is hier, in al haar veelzijdigheid. Daarom herhalen we dan ook graag opnieuw onze uitnodiging om uw eigen positie en toekomstwensen te onderzoeken, en delen we graag de onze.
Wij geloven in de gastvrijheid van een taal als sterkte. Een taal die elementen uit andere talen kan ontvangen en al dan niet een permanente plek geven op die plaatsen waar de eigen taal misschien net minder nuance kan leggen, maakt zichzelf rijker en veelkleuriger. Het is aan de gebruikers en aan zij die de gebruikers vormen, om daar als gemeenschap verstandig mee om te gaan en mekaar in alle openheid te challengen en te helpen. Vergelijk het met muziek waar invloeden en leenelementen vrijelijk rondzwemmen en af en toe binnensijpelen, hetzij om in oorspronkelijke of aangepaste vorm lang te blijven, hetzij om even snel weer te verdwijnen. Op die manier is er een almaar voortschrijdend inzicht, dat te allen tijde kan teruggrijpen naar wat was, maar niet bang hoeft te zijn van wat is of nog komt. Taboes en verkramping werken contraproductief. Open dialoog, experiment en plezier in taal verzekeren een taal van een lang leven.
Wij wensen onszelf toe dat we taalcontact en taalvariatie blijven beschouwen als een normaal onderdeel van taal. Dat we inzien dat ons taalprofiel niet stabiel is: onze kleuren en kleurschakeringen veranderen doorheen de tijd. We wensen onszelf ook toe dat we objectief blijven kijken naar de uitkomsten van onderzoek, en zo het beleid kunnen informeren. We hopen dat we zelf creatief mogen blijven omspringen met de toolbox die taal heet, met oog voor doel en doelpubliek. En in die toolbox treffen we hopelijk niet enkel een grijs potlood aan.
The End.
Een gestructureerde inhoudsopgave van De verenglishing staat hier.
Bij deze reeks hoort een regelmatig geüpdatete bronnenlijst.
Lees ook het vorige artikel in deze reeks: We pimpen erop los
Jozef Haazen zegt
Heel eenvoudig : een taal is een macht waarmee de politiek en economisch sterkste landen anderen beïnvloeden en willen domineren. De geschiedenis is er vol van. Het is een psychologisch diep gewortelde eigenschap van de homo sapiëns die door zijn overheersingsdrang en nationalisme al veel maatschappelijke conflicten en oorlogen heeft veroorzaakt. Vroeger domineerde in de Westerse wereld het Grieks koiné, dan het Latijn, vervolgens het Spaans, dan het Frans, het Duits en vandaag het Engels. Later het Chinees? Hieruit moge blijken hoezeer volkeren zich beurtelings aan elkaar opdringen. In dienst van vrede, harmonie en een rechtvaardige internationale verstandhouding? Nee hoor, het komt steeds neer op dominantie, eigenbelang en profijt. Om hiervoor een humane oplossing te zoeken ontwierp de Poolse arts L. L. Zamenhof een geniaal ontwerp, een ‘neutrale’ wereldtaal ‘Esperanto’ (taal van de hoop – Espero) die inmiddels herhaaldelijk door de UNESCO als een waardevol, nuttig en geslaagd project werd bestempeld. Ik heb deze taal van in mijn jeugd met verve geleerd, haar later gedurende vele jaren in het officieel onderwijs gedoceerd en er heel mijn leven vruchtbaar gebruik van gemaakt… ondanks de soms verbeten weerzin van sceptici die dit eenvoudig en wonderbaar idioom nooit echt bestudeerd hebben. Het woord is aan u, waarde lezer, met beste wensen voor een succesvolle aanpak. Koran dankon. Prof. J. W. Haazen~
micgastk zegt
Eline en Jan, heel veel dank voor deze prachtige serie! Met heel veel belangstelling heb ik die gevolgd.
Michel Gastkemper
Wannie Carstens zegt
Beste auteurs, hartelijk dank voor een informatieve serie!