Hugo Brandt Corstius kondigde jarenlang aan om een biografie van de door hem bewonderde Multatuli te schrijven. Het kwam er nooit van, en toen uiteindelijk iemand anders het deed, beweerde hij dat dit maar goed was ook. Eerst moest iemand anders de feiten maar eens op een rijtje zetten, dan kon hij zich wijden aan een boek dat zijn voorkeur had – een waarin niet meer al die feiten aan de orde hoefden te komen, maar waarin het helemaal kon gaan over zijn fascinatie voor de negentiende-eeuwer.
Nu Ik heb nog nooit gelogen van Elsbeth Etty er is, hoop ik dat er nog enkele ideale boeken komen over Battus, Piet Grijs, Jan Eter, Stoker, en alle andere pseudoniemen van de schrijver. Etty’s boek is de ideale levensbeschrijving: er is misschien nog ergens een minnares verstopt, maar de meeste feiten liggen nu wel op tafel.
Terecht
Etty nam de taak om de biografie te schrijven van Liesbeth Koenen, die een paar jaar onderzoek had gedaan maar nog niets had opgeschreven toen ze overleed. Koenen had, vertelde ze mij een keer, het plan om haar boek de structuur te geven van minibiografietjes van de tientallen pseudoniemen. Ze volgde Brandt Corstius in zijn idee dat dit afsplitsingen waren van hemzelf. Etty volgt dat idee helemaal niet. Integendeel: zij ziet vooral overeenkomsten tussen al die columnisten: dezelfde thema’s, dezelfde stijl, heel duidelijk één persoon. Ja, natuurlijk schreef Battus vooral over taal en Piet Grijs over politiek; maar ze wisselden dat weleens af.
Wat jammer dat Koenen haar biografie niet heeft kunnen voltooien. Niet in plaats van die van Etty, die overigens dankbaar gebruik heeft gemaakt van Koenens onderzoek, maar ernaast. Van een veelzijdig mens als Hugo Brandt Corstius moet je niet één biograaf hebben.
Hij was een heftige man, die als kind in het lerarengezin in Utrecht volgens zijn broer en zus de sfeer al regelmatig verpestte met zijn getreiter – vooral van zijn moeder – en die ook toen hij zelf vader was er nooit in slaagde een gezinsman te worden: zijn werk stond voorop, zijn kinderen moesten stil zijn of werkjes voor hem doen. Anderzijds: hij was alleenstaand vader sinds hun moeder heel jong overleed, en zijn kinderen zijn allemaal zo te zien goed terecht gekomen.
Wereldbeeld
Hij zei dat hij zich niet in anderen kon verplaatsen. Hij was charmant en grappig en aantrekkelijk – de stoet minnaressen was echt eindeloos –, maar velen, ook hijzelf, dachten dat hij licht autistische trekjes had. Hij noemde zichzelf een ‘asperge’, al is officieel de diagnose autisme nooit gesteld. Hij was ook obsessief: er waren momenten dat hij 10 columns per week had en in die columns kon hij soms maandenlang doorgaan met aanvallen op dezelfde persoon. Koenen en Etty hebben patronen ontdekt van regelrechte stalking van vroegere minnaressen, waaronder Renate Rubinstein: Brandt Corstius achtervolgde haar letterlijk tot op haar vakantieplek en schreef minstens 10 brieven waarin hij met zelfmoord dreigde.
Zijn verliefdheid was dus een vorm van controledwang, ook in zijn geliefden verplaatste hij zich niet. Communicatie bestond eruit dat hij dag en nacht zijn talloze ideeën over de mensheid uitstortte.
Etty heeft in het veelzijdige oeuvre een duidelijke voorkeur voor het politieke, het linkse. Ze citeert hem regelmatig met grote instemming over wat hij bijvoorbeeld schreef over het racisme, dat hij overal in de Nederlandse samenleving en met name de Nederlandse politiek zag. Zijn meest gebruikte pseudoniem Piet Grijs was afgeleid van een geliefde, Pat Gray, een Afro-Amerikaanse actrice, door wie hij waarschijnlijk ook in zijn opvattingen oorspronkelijk werd beïnvloed. Maar het was ook een wereldbeeld dat hij deels van huis uit had meegekregen en dat in zijn leven niet veel veranderd is.
Reconstrueren
Die politieke columnist laat Etty goed tot leven komen, vermoedelijk meer (en beter) dan Koenen dat had gekund. Maar die had dan weer beter de taalkundige Hugo Brandt Corstius kunnen uitleggen, zijn fascinatie voor de in zijn tijd opkomende exacte manier van met taal om te gaan – een manier waarin je je alleen met de vorm hoefde bezig te houden omdat betekenis te ongrijpbaar is.
Brandt Corstius was sowieso zijn levenlang geïntrigeerd door die vorm zonder relatie met de inhoud: letters tellen, woorden omdraaien en zien wat eruit komt. Het is ook wat zijn door iedereen erkende meesterwerk heeft opgeleverd, Opperlans. Bovendien verklaart het misschien zijn onder alle pseudoniemen fascinatie voor het liegen, dat hij in allerlei werk heeft geuit: liegen is vormen maken die geen normale betekenis hebben, als een normale betekenis een relatie met de werkelijkheid veronderstelt. En zelfs de pseudoniemen zelf kun je er misschien mee begrijpen: wie onder pseudoniem schrijft neemt zelf geen verantwoordelijkheid voor de betekenis van wat hij schrijft. Dat kan dan dus ook zwaar kwetsend zijn.
Uit Ik heb nog nooit gelogen begrijp ik dat hij aan het eind van zijn leven leed aan een vorm van dementie waarin je de betekenis van woorden en zinnen niet goed meer kunt reconstrueren. Geen wonder dat het jarenlang niemand opviel.
Columnistiek
Maar de biografieën van Koenen en Etty zouden nog lang niet genoeg zijn. Er zijn nóg heel andere kanten: de absurdist (dat is de Brandt Corstius van wie ik het meest houd). De bewonderaar, vooral van andere schrijvers (dat hij zo goed kon bewonderen wordt weleens vergeten bij alle herinneringen aan hoe hij kon schelden). De bedenker van krankzinnige sprookjes. De man die intens leefde, vooral in zijn hoofd (wat heb ik hem in mijn puberjaren bewonderd, zonder dat nu uitgerekend de polemieken mij erg interesseerden). Een paar jaar geleden publiceerde Liesbeth Koenen een keuze die Brandt Corstius uit eigen werk gemaakt had – die bloemlezing moet je zeker naast de biografie lezen.
Of neem zijn relatie met zijn ouders, die in Ik heb nog nooit gelogen niet heel goed uit de verf komt. Vooral met zijn moeder had hij als kind altijd mot, en je krijgt de indruk dat hij ook als volwassene eigenlijk weinig met zijn ouders te maken wilden hebben, terwijl zij ook altijd afstand hielden. Hoe zat dat? En wat heeft dat nu precies te maken met zijn obsessie voor het koningshuis, met name voor Juliana, die volgens mij verder ging dan politiek antimonarchisme.
Ik heb nog nooit gelogen geeft een goed beeld van een periode die voorbij is: de laatste decennia van de twintigste eeuw. Voorbij is de periode waarin links vanzelfsprekend de publieke opinie bepaalde door de shockeren (dat domineren en shockeren is nu voorbehouden aan rechts). Voorbij is ook de periode van de columnistiek, althans van de periode dat de column door sommigen werd gezien als een ultieme uitingsvorm van de Nederlandse literatuur. Ja, je had ook Renate Rubinstein, Gerrit Komrij, en allerlei anderen, maar alleen al kwantitatief was Brandt Corstius met al zijn pseudoniemen minstens de helft van die columnistiek.
Jammer dat het voorbij is.
Laat een reactie achter