Eric Hoekstra bespreekt zinnetjes met negatie overgeleverd uit verschillende periodes van het Oudfries. Vandaag deel 1. De cyclus van negatie.
Als hij het geld voor de zeggenschap over de vrouw niet wil geven
Wat een zinnetje weer, nietwaar? De man was in Oudfriese tijden verplicht om een ‘mondschat’ te betalen om de juridische zeggenschap over zijn vrouw te verkrijgen. Barre tijden! Laten we dus maar gauw overgaan naar de taalkundige kant van de zaak. Bovenstaand zinnetje kan gebruikt worden om de cyclus van negatie (aka Jespersens cyclus) aan de hand van het Oudfries te illustreren. De Germaanse talen hebben alle deze cyclus doorlopen. Voor het Oudfries gaan we naar de tekst Het Recht van de Skelta (aka Schoutenrecht), in de tekstcollectie Unia.
(1) Jef hi thanne mundschet ni wolle gewa, …
als hij de mond.schat NEG wil geven
‘Als hij het geld voor de zeggenschap over haar niet wil geven, …’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Unia 15)
Zinsnegatie wordt in fase 1 van de cyclus uitgedrukt door een negatief clitic, dat direct voor de persoonsvorm staat. Dit was in het eerste millennium AD het geval in alle Oudgermaanse talen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Gothisch uit de 4e eeuw AD. Het bovenstaande zinnetje uit Unia is wat negatie betreft representatief voor het Oudfries uit ongeveer de 12e eeuw. De Oudfriese tekstcollecties zijn echter ‘vervuild’ met taalvormen uit latere eeuwen, doordat de overschrijvende kopiisten de taal soms aanpasten aan hoe ze zelf spraken. Een voorbeeld daarvan is waarschijnlijk de rode volgorde in de werkwoordsgroep in bovenstaand zinnetje.
In de eerste fase van de cyclus wordt cliticnegatie soms versterkt met een ontkende minimizer, een woord dat een kleine hoeveelheid aangeeft: ne wiht ‘geen ding’. Daaruit ontwikkelt zich dan een negatie die in de VP staat: in het Nederlands is dat het woordje niet. In de tweede fase van de cyclus komt cliticnegatie heel vaak voor met VP negatie. Dan wordt zinsontkenning dus uitgedrukt door een dubbele negatie. Dat vinden we ook in het Oudfries, en wel in hetzelfde zinnetje als daarnet, maar dan uit een andere tekstcollectie, namelijk Druk:
(2) Jeft hy dyne mondschet naet lasta en wille
als hij de mond.schat NEG betalen NEG wil
‘Als hij het geld voor de zeggenschap over haar niet wil betalen, …’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Druk 3.10)
Dit zinnetje is wat negatie betreft representatief voor het Fries van ongeveer de 14e eeuw. De eerste negatie naet is de VP-negatie, de moderne adverbiale negatie. De tweede negatie en is de cliticnegatie, en die staat dan ook direct voor de persoonsvorm. De vorm van de cliticnegatie, en, is vermoedelijk een interferentie uit het Middelnederlands. Cliticnegatie verschijnt in het Oudfries normaliter als ni of als ne. In Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Druk komt en als negatief clitic dan ook maar 1x voor, terwijl het in alle overige gevallen ne is (39x).
In de derde fase van de cyclus verdwijnt het negatieve clitic en we houden de adverbiale VP-interne negatie over. Dat is de fase waarin het moderne Fries en het moderne Nederlands zich bevinden. We kunnen die fase ook weer met hetzelfde zinnetje illustreren, uit weer een andere tekstcollectie:
(3) Ief hij dyne mondschet naet iaen wol
als hij de mond.schat NEG geven wil
‘Als hij het geld voor de zeggenschap over haar niet wil geven, …’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Jus 3.10)
Dit zinnetje is wat negatie betreft representatief voor het Fries van de 16e eeuw en later.
Dubbele negatie, fase 2 van de cyclus, wordt heel vaak aangetroffen in klassiek Oudfries. Bij Jespersens cyclus gaat de meeste aandacht van onderzoekers uit naar het type dat hierboven in (2) is gegeven: adverbiale dubbele negatie, dus verdubbeling van het clitic door het adverbium niet. Dit is echter maar het topje van Jespersens ijsberg van negatie. Tijdens de cyclus gaat het gehele systeem van negatie op de schop. Een voorbeeld daarvan is NP dubbele negatie. In het klassieke Oudfries vinden we namelijk ook heel vaak verdubbeling van het clitic door een negatieve NP zoals ‘niemand’ of ‘geen mens’. Daarover meer in een andere bijdrage.
Ook vinden er tegelijk of vlak voor Jespersens Cyclus andere taalveranderingen plaats, die van belang zijn voor Jespersens cyclus. Een voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van lidwoorden. Het Oudgermaans had geen negatief lidwoord ‘geen’, en trouwens ook geen bepaald of onbepaald lidwoord, zoals het Gothisch bewijst.
Elk nadeel heeft zijn voordeel. Hoewel het Oudfriese taalmateriaal vervuild is met taal uit latere eeuwen, hebben we gelukkig meerdere versies van dezelfde tekst. Op basis van onze kennis van de taalontwikkeling in het Fries en andere Germaanse talen, kunnen we deze vervuilingen analyseren als onvervuild taalmateriaal uit latere eeuwen. De Oudfriese zinnen krijgen zo het karakter van een puzzel: welk aspect is oorspronkelijk, wat komt uit een latere tijd? Zo blijken drie varianten van één en hetzelfde zinnetje de drie fasen van Jespersens cyclus van negatie te vertonen. Taalverandering betrapt!
Laat een reactie achter