In 1975 publiceerde Charles Ferguson een verrassend informatief en prettig leesbaar artikel waarin de auteur in slechts 14 pagina’s (incl. appendix, bibliografie en eindnoten) een voor die tijd nieuw concept introduceerde: Foreigner Talk (FT). Hij baseerde zich op een eerdere publicatie van zijn hand (1971) waarin hij stelde dat sprekers hun taalgebruik aanpassen tegenover gesprekspartners die hun taal niet (goed) spreken. Denk daarbij aan baby talk (tegenover baby’s en jonge kinderen). FT wordt gebruikt tegenover horende volwassenen waarvan vermoed wordt dat ze de taal van de spreker niet of nauwelijks spreken. De sprekers imiteren het vermeende taalgedrag van hun gesprekspartners, (bijna) volledig gebaseerd op heersende stereotypen.
FT wordt verondersteld een universeel – en dus ook Nederlands – verschijnsel te zijn, hoewel Ferguson in zijn artikel alleen ingaat op het Engels. Ter illustratie opent dit stukje met een citaat uit de ontmoeting van de Nederlandse groenteman met zijn klant, de Turkse Mehmet Pamuk, twee beroemde typetjes van Kees van Kooten en Wim de Bie, waarover verderop meer.
Niet alleen de sprekers van het Nederlands gebruiken FT. Ook wanneer degenen waarvan vermoed wordt dat ze het Nederlands niet beheersen, sprekend worden opgevoerd, wordt gebruikgemaakt van stereotypen die we terugzien in FT. Wie herinnert zich nog Sjimmie uit de stripboekserie Sjors en Sjimmie die zei: ‘Arme Sjors gevangen zit in kachelpijp!’ of Klukkluk, de vriend van Pipo de Clown met zijn ‘Mij zijn zeer van de bange!’ Ik weet bijna zeker dat de auteurs geen studie van de moedertalen hebben gemaakt om uit te zoeken met welke aspecten van het Nederlands hun personages moeilijkheden zouden ondervinden en welke kenmerken tot specifieke fouten in het Nederlands zouden kunnen leiden. Bijvoorbeeld: kent de moedertaal van Sjimmie geen lidwoorden? Of is Klukkluk niet bekend met het verschil tussen subject- en objectpronomina?
Terugkerende patronen
Ferguson liet in zijn artikel zien dat bij het gebruik van FT van een beperkt aantal strategieën gebruik wordt gemaakt. Hij vroeg 38 studenten die op dat moment nog niet op de hoogte waren van literatuur over FT om zich deze situatie voor te stellen: Hoe zou een Engelstalige de inhoud van een aantal zinnen overbrengen op een niet-Engelstalige die hooguit wel eens Engels heeft gehoord? Daarna volgden vragen als: Zou je zelf ook zo spreken? Zou je ook bepaalde gebaren maken? De complete opdracht is onderaan het artikel te vinden, wie wil kan de test ook zelf afnemen.
In de antwoorden waren inderdaad regelmatig terugkerende patronen te herkennen: grammaticale elementen als hulpwerkwoorden, lidwoorden, meervoudsuitgangen en verbuigingen werden weggelaten; bij de gebiedende wijs werd ‘you’ toegevoegd; woorden die verondersteld werden moeilijk te zijn werden vervangen (‘next day’ in plaats van ‘tomorrow’). Uit de antwoorden bleek ook dat negatief wordt gedacht over het gebruik van FT. De ondervraagde studenten gaven aan het bij voorkeur zelf niet te gebruiken.
Jarenlang heb ik aan mijn studenten dezelfde zinnen voorgelegd, of Nederlandse equivalenten. Hun antwoorden weken niet af van die van Fergusons studenten. Ook de negatieve attitude werd door studenten in Nederland gedeeld.
Geen enkele geschreven tekst laat het ongemakkelijke gevoel bij het gebruik van FT zo duidelijk zien als de paar minuten waarin Wim de Bie als de groenteman met zijn klant, de Turkse Mehmet Pamuk (Kees van Kooten) spreekt. De groenteman lijkt doof te zijn voor het correcte Nederlands van Pamuk, en gaat onverstoorbaar door met het produceren van zinnen met stereotype fouten, door hem zelf ‘Turks’ genoemd. De kijker voelt zich hier ongemakkelijk bij, maar de vriendelijke Pamuk laat zich niet van zijn stuk brengen.
In de eerste jaren na het verschijnen van Fergusons artikel was er veel aandacht voor FT. Aan de UvA werd door de Werkgroep Taal Buitenlandse Werknemers (WTBW 1980) een onderzoek naar FT uitgevoerd. De bevindingen kwamen ten dele overeen met die van Ferguson. In hun conclusie schrijven ze dat in de literatuur genoemde processen die tot FT en andere gesimplificeerde registers leiden, ook in hun onderzoek naar voren kwamen. Hoog scoorde het weglaten van functionele elementen, zoals lidwoorden, koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en subjectpronomina. Verder worden onder meer bij voorkeur geen verbogen werkwoorden maar infinitieven gebruikt; zinnen zijn kort en onderschikking wordt vermeden.
Naast een bespreking van talige kenmerken van FT is er ook aandacht voor de constatering van Meisel (1977) ‘dat buitenlande arbeiders in West-Duitsland bepaalde vormen van FT als beledigend ervaren.’’ (WTBW 1980, 174) Ook in Nederland kan dit zo worden ervaren. FT schept afstand wanneer het een uiting is van superioriteitsgevoelens. Daarnaast wordt genoemd dat het taalaanbod volledig grammaticaal moet zijn omdat het anders remmend kan zijn voor de verwerving van het Nederlands. Het grote verschil met baby talk, dat tegenover jonge kinderen wordt gebruikt, is dat het laatste weliswaar gesimplificeerd is maar niet ongrammaticaal, terwijl FT dat juist wel is.
Registers
In 1981 kwam er een themanummer van International Journal of the Sociology of Language uit dat helemaal gewijd was aan Foreigner Talk. In zijn inleiding van het themanummer schijft Ferguson dat FT een interessant onderzoeksgebied is tegen het licht van de discussie over registers. Een register is – losjes geformuleerd – het stijlniveau van taalgebruik aangepast aan een bepaalde situatie (bijv. deftig, informeel of vulgair taalgebruik). Zo komt aan de orde dat in registers veel variatie mogelijk is, zowel binnen een taal als tussen talen, en dat ze door de tijd heen kunnen veranderen. Ferguson besluit zijn inleiding met “In sum, FT is a thriving field of research, and we can hope that the research will continue and broaden as well as deepen (…).” (15)
De laatste decennia is het echter stil geworden rond FT, al kan het natuurlijk zo zijn dat ik het nodige gemist heb. Misschien heerst het gevoel dat we al het nodige weten over FT maar het lijkt mij van grote waarde dat die kennis levend blijft en wordt doorgegeven, niet in de laatste plaats in het onderwijs.
Dit was mijn laatste stukje over artikelen en onderwerpen die ik tegenkwam bij het opruimen van mijn artikelenverzameling die nu na 40 academische jaren niet meer bestaat …
Lees hier alle artikelen terug in deze serie: https://neerlandistiek.nl/tag/aanbevolen/
Referenties:
- Ferguson, Charles. (1976). Toward a characterization of English Foreigner Talk. Anthropological Linguistics 17 (1), 1-14.
- Ferguson, Charles. (1981). ‘Foreigner Talk’ as the Name of a Simplified Register. International Journal of the Sociology of Language 29, 9-18. (themanummer over Foreigner Talk)
- WTBW (Werkgroep Taal Buitenlandse Werknemers). (1980). Krom praten tegen buitenlanders. In: René Appel, Cees Cruson, Pieter Muysken en J.W. de Vries (red.): Taalproblemen van buitenlandse arbeiders en hun kinderen. Muiderberg: Coutinho, 163-175.
Laat een reactie achter