Taalkunde van 100 jaar geleden
De taalkunde is inmiddels oud genoeg om af en toe wat observaties op te kunnen vissen die voorgangers in, bijvoorbeeld, 1925 deden. In dat jaar schreef bijvoorbeeld de – sowieso heel interessante – taalkundige Wobbe de Vries een artikel in het tijdschrift De nieuwe taalgids over vol, of in het bijzonder over constructies zoals ‘vol bloemen’.
In een paar regels tekst doet De Vries een heleboel observaties. Hij gaat ervanuit dat vol hier een bijvoeglijk naamwoord is en dat bloemen daar een soort lijdend voorwerp van is; zijn artikel heet ‘Vol met accusatief’ en accusatief is de naamval die je toekent aan het lijdend voorwerp. Het eigenaardige is dan dat vol het enige bijvoeglijk naamwoord is dat dit kan. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen ‘een mand leeg bloemen’.
Er zijn wel een paar andere bijvoeglijk naamwoorden die een soort lijdend voorwerp lijken te hebben, maar dat komt daar dan altijd voor: (ik ben) dat gedoe beu, het spoor bijster, enzovoort. Bovendien kunnen die niet na een zelfstandig naamwoord komen: “de man het gedoe beu” is geen goed Nederlands, net zo min als “het meisje het spoor bijster”. Wat al deze woorden wél gemeen hebben is dat ze niet verbogen kunnen worden: je kunt wel zeggen ‘een volle mand’, maar niet ‘een volle bloemen mand’ of ‘een mand volle bloemen’.
Dit alles zou je er misschien toe kunnen leiden om te denken dat vol in deze constructie een voorzetsel is, zoiets als met of zonder. Je kunt ook zeggen ‘één mand vol bloemen en één mand zonder bloemen’. Maar vol is hier toch wel weer anders dan een echt voorzetsel. In de eerste plaats kun je wel zeggen ‘één mand met en één mand zonder bloemen’, maar die truc kun je minder gemakkelijk uithalen met vol: ‘een mand vol en een mand zonder bloemen’, klinkt gewrongen.
Er is bovendien nog iets aan de hand met die constructie, want je kunt na vol geen woordgroep hebben met een bepaald lidwoord: ‘een mand vol rode bloemen’ kan wel, maar ‘een mand vol de rode bloemen’ absoluut, terwijl ‘een mand zonder de rode bloemen’ natuurlijk helemaal goed is.
Vol is dus anders dan andere bijvoeglijk naamwoorden én ook geen echt voorzetsel – een categorie op zichzelf. De Vries was volgens mij de eerste die het opmerkte. Latere grammatica’s zoals die van Paardekooper of het Taalportaal besteden er ook aandacht aan, en merken ook allemaal op wat een vreemde constructie die vol-constructie is.
Robbert-Jan Henkes zegt
Lekenobservatie 100 jaar na dato. Je zegt wel “een mand vol met bloemen”, of “een mand vol van bloemen”. Is het niet mogelijk dat “vol” oorspronkelijk bij “met” hoorde en dat het beschouwd werd op een gegeven moment als dubbelop en dat toen (onderzoek, meneer Henkes, waar is uw onderzoek?) niet “vol” wegviel maar “met” wegviel of kon wegvallen, en dat “vol” dus een overgebleven geamputeerde bepaling is bij het (vaak) verdwenen “met”? Ik neem aan dat deze observatie al veel eerder en vaker gedaan is, en tevens naar het rijk der volksetymologieën en andere fabeltjes is verwezen.
Marc van Oostendorp zegt
Als het ontstaan is uit ‘vol met’ blijft op zijn minst het raadsel waarom je naast ‘een mand vol met die prachtige rode bloemen’ niet kunt zeggen ‘een mand vol die prachtige rode bloemen’. Met andere woorden: waarom is ‘vol’ geen echt voorzetsel geworden? (En waarom kan het niet met andere constructies: ‘een mand gevuld bloemen’?)
Taaldokter zegt
Interessant! De link naar De Vries doet ’t echter niet. Verder twee observaties:
1 grappig dat je het ook kunt ‘intensiveren’: ‘boordevol bloemen’;
2 het Duitse ‘voller’ lijkt een vergelijkbaar geval te zijn.
Marc van Oostendorp zegt
Dank! Ja, maar dat intensiveren kan dan weer niet op de gebruikelijke manier met een bijwoord: ‘een mand heel vol bloemen’ of ‘een mand erg vol bloemen’ zijn beide gek.
De link naar Wobbe de Vries is hersteld!