Na een carrière in het basis- en het voortgezet onderwijs die bijna twee decennia omspant, trad de geboren Hagenaar Peter van Lint in 1974 in dienst van het toenmalige Nederlands Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen om onderwijs te verzorgen en onderzoek te verrichten op het gebied van de Taalbeheersing van het Nederlands. Peter was een van de pioniers van de Nederlandse Taalbeheersing, en had voor zijn aanstelling in Groningen als wetenschappelijk hoofdmedewerker al enigszins naam gemaakt met een aantal publicaties met een duidelijk herkenbare taalbeheersingssignatuur, zoals het op pragmatische tekstanalyse gerichte artikel Wat mot die goser van me? (1973, de s is van de auteur) en de aan verbale en dramatische expressievakken gewijde “studie- en discussienota” in boekvorm Assepoester en de Dikhuid (1970). In het Groningse studieprogramma, net zo als in de meeste andere universitaire neerlandistische curricula, was dit vakgebied toentertijd recent geïntroduceerd. Het object van Taalbeheersing was destijds evident: het (adequate) gebruik van taal als communicatiemiddel; haar doelstelling betrof goeddeels de optimalisatie van de taalvaardigheid van studenten Nederlands, eerst en vooral met het oog op hun veronderstelde latere uitoefening van het beroep van leraar of lerares Nederlands.
Voor Peter van Lint was van meet af aan duidelijk dat taalvaardigheid geen ‘generieke competentie’ uitmaakt (om een wat nuffige notie van hedendaagse onderwijscommiezen te gebruiken), maar dat taalvaardigheden onlosmakelijk samenhangen met onderscheiden genres van taalgebruik – met uiteenlopende ‘vormen van taalverkeer,’ zoals Peter die bij voorkeur noemde. Waar genretheoretische analyses zicht dienen te bieden op de onderscheidende kenmerken van de verschillende vormen van taalverkeer, bood, naar Peters inzicht, de klassieke retorica (inzonderheid het werk van de Romeinse redenaar Quintilianus) uiterst geschikte handvatten om taalvaardigheden te verbeteren. Bij het vormgeven en realiseren van zijn taalvaardigheidsonderricht liet Peter zich overigens mede leiden, geheel conform de toenmalige tijdgeest, door emancipatorische doelstellingen: het kon zijns inziens niet de bedoeling zijn dat het taalvaardigheidsonderwijs enkel bestaande (‘bourgeois’)normen reproduceerde en bevestigde.
Peters onderzoeksinspanningen gedurende zijn Groningse jaren richtten zich primair op de ontwikkeling van een voor de taalvaardigheidsdidactiek relevante genretheorie met betrekking tot alledaagse en bijzondere taalgebruiksvormen, hetgeen resulteerde in uitvoerige categoriseringen en uitputtende taxonomieën, omstandig beredeneerd en gepresenteerd in zijn ‘handboek’ voor Taalbeheersing, i.e. Vormen van taalverkeer (1980). Bij zijn wetenschappelijke werkzaamheden ten faveure van een genreleer ter zake van het taalgebruik liet Peter zich opmerkelijk weinig gelegen liggen aan het werk van anderen (Dell Hymes of Erving Goffman, om maar twee namen te noemen) en toonde hij nauwelijks de behoefte om aansluiting te zoeken bij bestaande theorieën, modellen of benaderingswijzen. In Peter herkennen we dan ook gemakkelijk de figuur van de eigengereide solist, zo niet die van de ‘zelfkazer’ in academia. In vrijwel alles wat hij als docent, onderzoeker of collega deed (met Peter en eerstgenoemde schrijver dezes vormden Arrie van Berkel, Jan Berenst en Titus Ensink in die mooie dagen van weleer de Groningse sectie Taalbeheersing) was hij onmiskenbaar een einzelgänger . Mogelijk heeft zijn ronduit idiosyncratische benadering er mede toe geleid dat hij, tot zijn niet geringe spijt, niet werkelijk school heeft gemaakt.
Peters eigenzinnige karakter vertoonde zich al evenzeer in ’s mans flamboyante voorkomen. Met zijn weelderige haardos tot over de schouders, zijn scherpe gelaatstrekken, zijn knevel en puntige sikbaard, alsook zijn vaak groteske uitdossingen, breedgerande hoeden en wijdvallende lange overjassen had hij veel weg van een zeventiende-eeuwse grand sinjeur.
Had zijn uiterlijke verschijning iets theatraals, zoiets gold beslist ook voor zijn manier van doen, zeker buiten de privésfeer: altijd vormelijk maar tevens stijlvol, meestal vriendelijk maar dan toch ook wel wat afstandelijk. Voor sommigen had Peters optreden iets gekunstelds, iets bestudeerds, en hielden dezen het voor waar dat wat die Hagenees van hen moest, hemzelf altijd als geen ander glashelder voor ogen stond…
Zo Peters verbale en non-verbale gedragingen iets toneelmatigs hadden, zulks hangt ongetwijfeld samen met zijn diepe passie voor het theater. Een van de dingen die hij zei ernstig te betreuren, was het door hem ervaren a-muzische karakter van de universitaire neerlandistiek. Als bevlogen leraar Nederlands in het middelbaar onderwijs had hij zich reeds sterk gemaakt voor taalexpressie en dramatische werkvormen; en ook als universitair docent propageerde Peter, als, naar eigen zeggen, “geheide tonelist,” muzische vakken, waarin de al dan niet kunstzinnige expressie door woord en gebaar centraal stond. Groot en belangrijk was voorts zijn betrokkenheid bij de totstandkoming van de studierichting Theaterwetenschap en zijn inspirerende inzet voor het Groninger studententoneel. Een en ander resulteerde begin jaren tachtig in de opvoering door RUG-studenten, onder Peters regie, van een onversneden spektakelversie van het middeleeuwse mysteriespel Die Eerste Bliscap van Maria in het gerenommeerde plaatselijke cultuurcentrum De Oosterpoort.
Peters onbekrompen inspanningen op het stuk van expressievakken ten spijt, werd en wordt de universitaire taalbeheersing niet gekenmerkt door de door hem zo vurig verhoopte muzische inslag. Welzeker was de tijd daar ook steeds minder naar: het nationale taalbeheersingsonderwijs en -onderzoek kwamen sinds het midden van de jaren tachtig steeds sterker in het teken te staan van de oriëntatie op de professionele communicatie van overheidsinstellingen en bedrijfsorganisaties. In 1988 maakte Peter, pas vijfenvijftig jaren oud, gebruik van de toen vigerende ruimhartige regeling om vervroegd te kunnen uittreden. Al snel na zijn pensionering verhuisde hij met zijn gezin uit Groningen om zich metterwoon in het landelijke Noord-Overijssel te vestigen; eind 2024 overleed hij daar op eenennegentigjarige leeftijd (vegetariërs kunnen heel oud worden…).
In de vele jaren die hem als pensionado restten, bleef de zelfverklaarde “aartsretoricus” Peter van Lint overigens heel actief op diverse terreinen, waaronder de taaladvisering, de (na)scholing, het onderwijs(management), de lokale politiek, de journalistiek, het theater en de blues- en jazzmuziek (hij speelde aardig gitaar en beschikte over een goede zangstem). Zijn onvoorwaardelijke liefde voor retorica en taalbeheersing – door hem altijd als een ars beschouwd – bleef een rode draad in zijn leven. Peter van Lint wordt, ondanks soms fundamentele verschillen van inzicht, door zijn vroegere Groningse collegae met veel sympathie herinnerd als een kleurrijke, veelzijdige en eigenzinnige vakgenoot, die de rol van taal en communicatie in het maatschappelijk leven en in de onderwijspraktijk steeds als een uiterst voorname beschouwde.
Uitvoeriger informatie over Peter van Lints werk en leven vindt men op diens website: petervanlint.nl
Nanne Streekstra zegt
Onze gewaardeerde oud-collega Peter van Lint wordt hier op zeer passende wijze herdacht en deze bijdrage die zoveel aardigs (en eigen-aardigs) bevat draagt ertoe bij dat zijn nagedachtenis niet snel zal worden prijsgegeven aan de vergetelheid. Met een lichte glimlach nam ik weer kennis van de eindeloze discussies van destijds aangaande de grondslagen van het vakgebied en het stroperige jargon dat daarmee gepaard ging. Bij de persoonlijke kant van het levensbericht veerde ik als lezer op: het beeld van Peter is heel realistisch en niet geheel zonder een licht tongue-in-cheek-gevoel neergezet. Ik vermoed dat onze oude Keltische tovenaar er zelf ook wel tevreden over zou zijn geweest. In mijn herinnering was Peter vele decennia prominent aanwezig geweest bij Taalbeheersing, maar nu realiseer ik me toch dat die periode aanzienlijk korter is geweest. Dat geeft me de gedachte in dat hij een bijzonder markante collega is geweest die kennelijk een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. De plek die Peter hier krijgt in de galerij der Neerlandici heeft hij ten volle verdiend. (Nanne Streekstra, Groningen)