Eric Hoekstra bespreekt zinnetjes met negatie overgeleverd uit verschillende periodes van het Oudfries. Vandaag deel 5: lijstnegatie noch: goud noch zilver.
goud noch zilver
Goud noch zilver! Waar de materialistisch ingestelde lezer direct denkt aan een artikel over goud en zilver, begrijpt de geestelijk ingestelde mens (i.e., de taalkundige) direct dat het gaat om dat super interessante woordje: noch, in het Engels: nor. Hoe komt dat woord in het Oudfries voor de heren (bewust frisisme!)? Welnu, we hebben hetzelfde zinnetje uit verschillende periodes van het Oudfries. Eerst de oudste versie. Die komt + uit de 12e eeuw, uit Het Recht van de Skelta, in de versie van de tekstcollectie Unia:
(1) ande ther ni scel on wesa gold ni selver
en er NEG zal op zijn goud noch zilver
‘en er mag goud noch zilver op zitten’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Unia 60b)
In deze zin komt twee keer de negatie ni voor. De eerste ni is de zinsnegatie ‘niet’. Die verschijnt als een clitic direct links en vlak naast de persoonsvorm, trouwens precies als in het Gotisch. De tweede ni is het negatieve connectief ofwel de lijstnegatie ‘noch’. Nu hetzelfde zinnetje uit + de 14e eeuw, uit dezelfde tekst, maar dan in de versie van de tekstcollectie Jus.
(2) ende deer ne scel oen wessa gold ner soluer
en er NEG zal op zijn goud noch zilver
‘en er mag goud noch zilver op zitten’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Jus 3.72)
De zinsnegatie is verzwakt van ni tot ne ‘niet’. En inmiddels heeft zich een apart woord ontwikkeld voor de lijstnegatie, namelijk ner, te vergelijken met het Engelse nor. Taalverandering betrapt!
Het Oudfries vertaalde ‘noch’ dus in de 12e eeuw als ni, en in de 14e eeuw als ner. Tenslotte hetzelfde zinnetje uit de 16e eeuw, uit dezelfde tekst, maar nu in de versie van de tekstcollectie Druk.
(3) ende deer ne schil oen wessa goud noch selvir
en er NEG zal op zijn goud noch zilver
‘en er mag goud noch zilver op zitten’
(Het Recht van de Skelta – Tekstcollectie Druk 74)
O, schande! Ja, Druk heeft weliswaar het eerste ni, de zinsnegatie, trouw overgeschreven, al werd het in de 16e eeuw al lang niet meer gebruikt. Maar Druk heeft het heerlijke ‘geef-Fryske’ ner vervangen door een slaafs insluipsel uit het Hollands, noch, en daarmee eeuwen van Friese vrijheid tenietgedaan!
Maar zoals frequentie-freaks weten: één zwaluw maakt nog geen zomer. Daarom heb ik één van mijn vele assistenten laten tellen hoe vaak de lijstnegatie voorkomt in de drie versies van die fabuleuze tekst: Het Recht van de Skelta. Hieronder de resultaten:
Skelta-Recht Unia | Skelta-Recht Jus | Skelta-Recht Druk | |
ni | 14 | 0 | 0 |
ner | 2 | 30 | 24 |
noch | 0 | 0 | 1 |
Gelukkig, het is in Druk bij 1 Hollandse interferentie gebleven! Helaas heeft deze ontlening zich toch doorgezet, want het hedendaagse Fries kent alleen noch voor ‘noch’. Taalverandering betrapt!
De tabel laat zien dat de cyclus van negatie (aka Jespersens Cyclus) niet alleen een effect heeft op zinsnegatie, maar ook woorden als ‘noch’ betreft, die we als lijstnegatie mogen aanduiden. Het gehele systeem van negatie is bij de cyclus van negatie betrokken. Naast zinsnegatie en lijstnegatie heeft de cyclus ook effect op NP negatie, dus op het negatieve lidwoord ‘geen’, zoals we een andere keer hebben laten zien.
Volgens Philippa et al (https://etymologiebank.nl/trefwoord/noch) komt het woordje noch ook in het Oudfries voor. Daarop zeggen wij: ‘alleen als je interferenties uit het Nederlands meetelt’, zie de tabel hierboven. Phillippa et al geven de volgende uitleg van het ontstaan van noch. Noch is volgens hun net zo gevormd als Latijn neque, ne + que ‘niet + en = en niet’, wat in het Gotisch nih oplevert.
Het Gotisch is in feite Germaans uit de 4e eeuw, dus dat mogen we beschouwen als overwegend representatief voor de Germaanse voorganger van het Oudfries, dat immers pas wat later wordt overgeleverd. De slotmedeklinker van nih is in het Oudfries natuurlijk afgevallen, en dat levert ni op, de vorm die we in Unia aantroffen. Ook in het Oudengels is de slotmedeklinker afgevallen. Zodoende vinden we daar ne:
(4) né léof né láð
noch vriend noch vijand
(Beowulf 511, https://heorot.dk/beowulf-rede-text.html)
In de loop der tijd is de klinker van ni verzwakt tot ne, een probleem dat fonologen mogen oplossen. De verzwakking vindt in het Oudengels veel eerder plaats dan in het Oudfries of het Oudsaksisch of het Oudhoogduits.
Interessant is dat neque gevormd is met de conjunctie que ‘en’, in plaats van met de disjunctie ‘of’. Kunnen woorden als noch dan ook met het disjunct gevormd worden? Jazeker, de volgende etymologie wordt voor Engels nor gegeven: ne + or (https://www.etymonline.com/search?q=nor). Het woord komt pas voor in het midden van de 13e eeuw. Het Oudfriese woord ner ‘noch’ is ook in die tijd ontstaan, uit ne + her > ner. Waarom werd het woordje ‘noch’ in het Latijn met ‘en’ gevormd, maar in het Oudengels en het Oudfries met ‘of’? Dat mogen semantici oplossen. Wij zeggen slechts: Taalverandering betrapt!
Martijn Kingma zegt
Yn in artikel fan Arie Bor begjint er mei in sitaat út R1 III 115-117, dêr’t “ne” en “nach” troch inoar brûkt wurde. Dat koe dus blykber ek. Hy seit ek dat negaasje yn it Aldfrysk ‘seem[s] to defy systematic description’, dus moai dat jim dat dochs besykje!
It sitaat:
Ther ne machte sin moder, ne sin stiapfeder, nach sin brother, ne sin swester, ne nen sin athom, ne nen sin balumon, thes ungeronga kindis erue ur setta tha ur sella …
Yn:
Bor, A. (1990). The use of the negative adverbs ne and nawet in Old Frisian (Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik, 26-41)