Bij de te verschijnen monografie over de ontwikkeling van vroegmodern Nederlands in een meertalige omgeving
Op het eerste gezicht lijkt het opvallend om deze aflevering van de column Op syn …, die de afgelopen anderhalf jaar in het Fries op Frisistyk verscheen, nu in het Nederlands op Neerlandistiek tegen te komen. Het is evenwel heel logisch gezien het tweede element van Fries ‘Nederduits’, de tot in de negentiende eeuw gebruikelijke naam voor het Nederlands. In 1812 verscheen de eerste zelfstandige taalgeschiedenis van het Nederlands. De uit Friesland afkomstige kerkhistoricus, predikant, taalkundige en hoogleraar Annaeus IJpeij (1760-1837) publiceerde toen de Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Tale. Zijn boek is op verschillende manieren een tijdsdocument uit een bijzondere historische en taalkundige periode van Nederland. Tijdens zijn leven zou IJpeij de overgang van de confederale Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden naar de centralistische eenheidsstaat Bataafsche Republiek en later het Koninkrijk Holland en zijn opvolger meemaken. De eerdere bestuurlijke fragmentatie van het land vond zijn tegenhanger in de confederaal gegroeide naam en staat van de gemeenschappelijke taal. IJpeij voelde zich geroepen deze naam recht te zetten.
Ik noem de taal, welker geschiedenis ik wil leveren, met voordacht, de Nederlandsche, en niet, zoals sommigen welligt denken zullen, de Nederduitsche.
Het ging er volgens hem niet langer om een expliciete tegenstelling te maken met het Hoogduits, ook al hadden beide talen in de vroegste tijden een en dezelfde geschiedenis. In het verloop der eeuwen was er een scheiding opgetreden.
Met regt meenen wij dat de taal, (…), de Nederlandsche taal genoemd mag worden, als zijnde meerendeels de volkstaal van die landen, welke, van ouds onder den naam Nederlanden, zijn bekend geweest.
Met dat ‘meerendeels’ bedoelde hij dat er in het Zuiden ook Frans werd gesproken. De naam ‘Nederduitsch’ zou evenwel ook nog tot in de negentiende eeuw een vrij algemeen gebruikte aanduiding voor de landstaal blijven. In tegenstelling met IJpeij wordt er in het aangekondigde boek ter onderscheiding van de tegenwoordige naam en status van het Nederlands in de betreffende historische periodes juist wél aan bij die contemporaine naam.
Over het Fries als taal repte hij niet …. Hierna gaat het over een tweede aspect van dit tijdsdocument. De Fries Annaeus IJpeij deelde in het begin van de negentiende eeuw – net als zijn tijdgenoten – de tegenwoordig officiële taal van Fryslân in bij het overkoepelende begrip ‘Nederlandsch’. Hiervoor gaf hij een historische reden:
Allen waren zij van afkomst Duitschers (…) zoo als het gemeen in ons vaderland thans van afkomst Nederlanders zijn. Allen spraken dezelfde taal, maar in onderscheiden dialekt, zoo als het gemeen in ons vaderland tot op den tegenwoordigen tijd. [rechtzetting van mij, RJ]
Het Nederlands had op het moment van schrijven de status van een overkoepelende geschreven en – in een dunne bovenlaag – gesproken standaardtaal bereikt, een status die het Fries toentertijd in de verste verte niet had. Deze conceptuele talenindeling was een van de intrigerende voorbeelden van hoe de waargenomen verhouding tussen de taal van Nederland als geheel en de taal van Fryslân verdere inzichten kan opleveren in de vroegere en hedendaagse positie van het Nederlands én die van het Fries.
Deze geschiedschrijving is daarom in de eerste plaats geplaatst binnen het kader van de ontwikkeling van een Nederlandse variëteit in Fryslân en niet als een Friese variëteit in Nederland. Dit wordt gedaan door de historische beschrijving niet vanuit hedendaags synchroon perspectief te benaderen maar juist met een contemporaine diachrone invalshoek te analyseren. Hiermee ontwijken we het gevaar aan de oppervlakte te blijven en zodoende een ‘oppervlakkige’ impressie te geven die tot een anachronistische visie leidt.
Het verslag van dit onderzoek naar de geschiedenis van het Nederlands in Fryslân (in contact met het Fries) is geplaatst binnen de historische taalsociologie en is vooral een bijdrage aan de neerlandistiek, maar tegelijk ook aan de frisistiek. Aan de hand van de drieslag historische, taalsociologische en (socio-)linguïstische invalshoek worden drie soorten vraagstellingen behandeld:
De historische
Welke algemene maatschappelijke ontwikkelingen vormen de context voor veranderingen in de taalgemeenschap in Fryslân en welke tijdperken zijn hierin aan te brengen? Het gaat hier bijvoorbeeld om de toegenomen immigratie vanuit onder andere Holland en de IJsselstreek naar Vrieslant in de vijftiende en zestiende eeuw en de centralisatie van het bestuur sinds de zestiende eeuw.
De taalsociologische
Welke inhouden hebben de begrippen van ‘Nederlands’ en ‘Fries’ door de historische ontwikkelingen gekregen als zelfstandige taal of als een dialect van de ander en welke sociale variabelen hebben hierop invloed gehad? Bij deze variabelen gaat het bijvoorbeeld om groepslidmaatschap (Hollands of Fries), bestuurlijk-geografische eenheid (Friesland of Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden) en om de maatschappelijke positie (hogere, hogermidden-, lagermidden- of lagere stand) van de sprekers.
De (socio-)linguïstische
Hoe heeft, in samenhang met historische en taalsociologische ontwikkelingen, de ontwikkeling van de taal uitgepakt voor de taalvariatie en verandering met betrekking tot het Nederlands taalcontinuüm (in relatie tot het Fries)? Het betreft hier de woordenschat (bijv. du/gij), de fonologie (bijv. skreven/schreven), de morfologie (bijv. voorvoegsel voltooid deelwoord (g)eschreven/schreven) en de syntaxis (bijv. geschreven heeft/heeft geschreven).
Het verhaal is opgezet in tien perioden in evenzovele chronologisch geordende hoofdstukken. Vanaf de vroege middeleeuwen worden beschreven hoe het Nederlands vanuit een protofase (West-Nederfrankisch, Oudnederlands) zich in Fryslân manifesteerde. Wat vandaag de dag neutraal met ‘Nederlands’ wordt aangeduid, werd in het begin van de taalgeschiedenis met ‘Dietsch’ benoemd en in de Noordelijke Nederlanden heel lang met ’Duitsch’ of voluit ‘Nederduitsch’. Ook de gebiedsnaam ‘Fryslân’ is zoveel mogelijk aangepast bij de historische context: Frisia, ducatus Frisiae usque Mosam, Vrieslant, Vrieslandt, Friesland en Fryslân. Daarbij is het Friese gebied eerst in zijn historische, wijdere context, genomen met daarna een concentratie op het westelijke gedeelte, globaal de huidige provincies Noord-(en Zuid-)Holland en Fryslân. De nadruk ligt daarbij op de interactie (van de voorloper) van het Nederlands (‘Nederduits’) met (die van) de Friese taal en dus zal de blik zich allengs beperken tot de huidige provincie Fryslân. Het tegenwoordige Nederduits of Platduits wordt in historische zin met ‘Laagduits’ (‘Nedersaksisch’) aangeduid.
Elk hoofdstuk kent een gelaagde opbouw; na een korte inleiding volgt eerst een paragraaf waarin de relevante historische context geschetst wordt, waarna in de tweede paragraaf de taalsociologische context van Holland en Fryslân volgt. In de derde paragraaf komt de (socio)linguïstische beschrijving van het Nederlands in de betreffende periode. In deze paragrafen wordt wat er contemporain werd medegedeeld met de historische, taalsociologische en taalkundige bevindingen gecombineerd. Een concluderende paragraaf sluit elk hoofdstuk af. Het is een vorm van triangulatie of driehoeksmeting; het object wordt vanuit de drie verschillende perspectieven van de relevante geschiedenis, de identiteit van de taalgroepen en de taal intern, die elkaar aanvullen om zodoende een beter begrip van het Nederlands door de tijd te krijgen. Voor een zo groot mogelijke transparantie zijn de bronnen in de vorm van uitgebreide (blok)citaten opgenomen.
Ten slotte wordt in een ‘Achteraf’ teruggekeken op het geheel van de geschetste ontwikkelingen, met de formulering van een antwoord op de vragen die gesteld zijn vanuit de historische, taalsociologische en (socio)linguïstische hoek.
Met dank aan mede-auteur Arjen Versloot
Reitze J. Jonkman en Arjen P. Versloot, Het Fries ‘Nederduits’. Beknopte geschiedenis van de Nederlandse taal in Fryslân. Afûk Ljouwert 2025. Bestelinformatie bij de uitgever.
Wst mooi, die aandacht voor Ypeij! Mijn scriptie over Ypeijs taalkundig werk, In forjitten Iisbrekker (1991), is te vinden via Researchgate. Een papieren versie wordt bewaard in het Fries archief in Leeuwarden. Ook over Ypeijs boekenbezit en opvatting over Fries zijn daar artikelen van mijn hand te vinden.