
afbeelding van PxHere
In een artikel in het nieuwe nummer van het vakblad Nederlandse Taalkunde snijdt Marcel den Dikken een intrigerende kwestie aan: dat in woorden die eindigen op –loosheid de klemtoon soms verschuift. Je zegt bijvoorbeeld werkeloos met klemtoon op werk, maar in werkeloosheid leggen de meeste mensen die klemtoon op loos.
Toch gebeurt die verschuiving niet altijd. In werkloosheid leggen mensen de klemtoon juist vaak op werk.
Wat is het patroon? De Taaladviesdienst van Onze Taal wist het 13 jaar geleden nog niet goed te plaatsen. “Wanneer of waarom zulke verschuivingen optreden,” schreef de dienst, “is niet in regels vastgelegd; er zijn hooguit wat patronen waar te nemen. Den Dikken wijst op één zo’n patroon: als er een tussenklank zoals –e (zinneloos), -er (kinderloos) of -s (gevoelsloos) staat, geven in zijn onderzoek de meeste sprekers de voorkeur aan verschuiving (zinneLOOSheid, kinderLOOSheid, gevoelsLOOSheid), maar als die klank er niet staat meestal juist niet (ZINloosheid, KINDloosheid, geVOELloosheid).
Lampje
Wat is die relatie tussen die tussenklank en die klemtoon. Den Dikkens verhaal is nogal ingewikkeld en nogal technisch, maar één aspect is dat de woorden met een tussenklank vaak een bijzondere betekenis hebben. Zoutloos betekent ‘zonder zout’, maar zouteloos betekent ‘flauw’, tandloos betekent ‘zondee tand’, maar tandeloos (ook) zonder kracht. (Dat observeert de Taaladviesdienst trouwens ook, op zijn website.) Het is met andere woorden alsof de –loos-woorden met een verbindingsklank zich minder aantrekken van de betekenis van de samenstellende delen (tand en loos) en meer als één geheel worden gezien. In een samenstelling met heid komt de klemtoon dan te liggen waar hij in het Nederlands meestal krmt te liggen als een woord eindigt op een lange klinker en een medeklinker (-oos): op de laatste lettergreep.
De bijzondere betekenis is soms wat lastiger te achterhalen. Neem kindloos en kinderloos. Het eerste is sowieso een weinig voorkomend woord, maar als het gebruikt wordt dan in de zin van ‘in de afwezigheid van willekeurig welke kinderen’: een kindloos feestje, daar is nergens een kind te bekennen. Maar in een kinderloos huwelijk gaat het alleen over de (potentiële) eigen kinderen van het echtpaar. Dat lijkt me wat minder sterk dan het verschil tussen tandloos en tandeloos.
Sowieso is het laatste woord over deze kwestie nog niet gezegd. Het Nederlands zit sowieso met een aantal eigenaardige klemtoonverschuivingen (een DOODziek kind, het kind is doodZIEK), waarover we eigenlijk nauwelijks iets weten. Dat wil zeggen, de sprekers weten het allemaal wel, want ze doen het natuurlijk goed. Maar wat voor regels ze daarbij precies weten, daarover tasten we grotendeels in het duister. Al heeft Den Dikken volgens mij een lampje aangestoken.
Laat een reactie achter