Het was een gure dag in Amsterdam, op 13 maart 1975, vorige week vijftig jaar geleden, maar binnen in café De Engelbewaarder aan de Kloveniersburgwal was het warm en druk. Drie jaar eerder, in 1971, waren de latere uitgever en uitbater Bas Lubberhuizen en Jan in ‘t Hout daar Het Amsterdamsch Litterair Café De Engelbewaarder begonnen, vernoemd naar de roman van Willem Frederik Hermans. Er was een leestafel in het café, in het souterrain werden boeken gedrukt en was een kiosk, er werden boekveilingen gehouden en vele schrijvers, dichters en muzikanten kregen er een podium. Op deze literaire avond was er een optreden van de gevierde Britse dichter Brian Patten (1946), die furore had gemaakt als een van de drie ‘Liverpool Poets’. Hij werd op deze avond in Amsterdam vergezeld door zijn Nederlandse vriend en vertaler Willem Wilmink (1936-2003), een groot bewonderaar van Brian Patten en zijn kompanen uit Liverpool.
Ik zou nooit van deze avond in De Engelbewaarder hebben vernomen, ware het niet dat ik pasgeleden het kleine boekje in handen kreeg dat uitgever C.J. Aarts, destijds gevestigd op de Leidsegracht 92, speciaal voor het optreden van Patten en Wilmink publiceerde: Enkele Gedichten van Brian Patten in de vertaling van Willem Wilmink. Zoals te doen gebruikelijk bij de uitgaven van C.J. Aarts is het uitgaafje voorzien van een ruimhartig colofon, waarin onder veel meer uit de doeken wordt gedaan dat deze uitgave ‘verscheen ter gelegenheid van hun optreden op 13 maart 1975 in Het Amsterdamsch Litterair Café “De Engelbewaarder”. En ook over de productie van het boekje worden we goed geïnformeerd: ‘Deze bundel werd in het vroege voorjaar van 1975 getijpt op een Olivetti 82 en gestencild op een Gestetner 160. Het omslag werd in het Drukhuis gezet uit de verlengde halfvette Hollandse Mediaeval van S.H. de Roos en in offset gedrukt op de snelpers van Het Amsterdamsch Litterair Café “De Engelbewaarder”.
Bij wijze van eerbetoon aan mijn collega-boekenjutter C.J. (Kees) Aarts, die zoveel heeft betekend voor het literaire en bibliofiele leven in Amsterdam, dook ik in de achtergronden van dit bescheiden, gestencilde boekje.
De Mersey Sound
Samen met zijn twee stadgenoten Roger McGough en Adrian Henri publiceerde Brian Patten (1946) in 1967 The Mersey Sound, een bloemlezing uit hun vernieuwende dichtwerk, die verscheen als het tiende deel in de serie Modern Poets van Penguin. Het werd een enorme bestseller – misschien wel de best verkopende bloemlezing die ooit is verschenen, waarvan meer dan 500.000 exemplaren over de toonbank gingen. Sinds het verschijnen van The Mersey Sound was Patten een gevierd dichter, met drie succesvolle bundels achter zijn naam.
Hij werd op deze avond in Amsterdam vergezeld door zijn Nederlandse vertaler Willem Wilmink (1936-2003), een groot bewonderaar van Brian Patten en zijn kompanen uit Liverpool. Wilmink was op dat moment universitair docent moderne letterkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Al tijdens zijn studie Nederlands was hij lied- en cabaretteksten gaan schrijven, onder meer voor het toen toonaangevende gezelschap Don Quishocking (zie de foto). Een paar maanden eerder had Wilmink samen met de leden van dat gezelschap de Louis Davidsprijs in ontvangst genomen voor zijn lied De Oude School.

Neerlandistiek
Wilmink was een populaire docent bij de afdeling Moderne Letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek. Bij hem geen Chomsky of Frankfurter Schule; Wilmink wijdde zich aan de poëzie en er groeide een groepje van geestverwante studenten, onder wie de latere uitgever Vic van de Reijt, Nico Laan en Kees Aarts. Deze ‘jongensclub’, zoals Elsbeth Etty ze benoemt in haar biografie van Wilmink, gaf een eigen blaadje uit, De Klopgeest, vervaardigd op het stencilapparaat, en ze dweepten – in de woorden van Kees Aarts – met de langharige, hippieachtige Wilmink. Aarts trad op als uitgever en van 1966 tot 1976 publiceerde hij 22 nummers van het gestencilde tijdschrift (zie over het blaadje de bijdrage van Reinder Storm in het themanummer van Uitgelezen Boeken ‘C.J. Aarts zestig’ (2007), pp. 4-5.). Het was het begin van zijn jarenlange uitgeversloopbaan.
In zijn Twentse jeugdjaren had Wilmink accordeon leren spelen en tijdens feestavonden van het Instituut voor Neerlandistiek bracht hij geregeld smartlappen ten gehore met accordeonbegeleiding. Hij zong ook zijn eigen liederen met begeleiding op de accordeon en later zou hij zelfs met een eigen band op tournee gaan, maar zover was het nog niet in het voorjaar van 1975. Misschien had hij voor het optreden in De Engelbewaarder wel zijn accordeon meegenomen, maar het ging die avond vooral om de dichtkunst.
De dichtkunst die Wilmink uit haar benarde positie wilde bevrijden. In tegenstelling tot de hermetische poëzie van de jaren ’50, wilde hij bruggen slaan naar andere thema’s en andere lezers. In Brian Patten en de andere ‘Liverpool Poets’ trof Wilmink geestverwanten, die hem sterkten in de overtuiging dat er geen terreinen zijn waar de dichtkunst niet komen mag. ‘De Liverpoolers zijn erin geslaagd een nieuw soort publiek enthousiast te maken voor poëzie’, zo schrijft hij gelukkig.
Poetry International 1972
In 1972 kon Wilmink in levenden lijve kennis maken met de Drie van Liverpool, die net als hijzelf te gast waren op de derde editie van het Poetry International Festival op 6, 7, 8 en 9 juni in de Rotterdamse Doelen. In Elsbeth Etty’s biografie van Willem Wilmink lees ik dat de dichter in Rotterdam werd vergezeld door zijn Amsterdamse fanschare, onder wie Kees Aarts en Vic van de Reijt en andere Wilmink-adepten zoals Adriaan van Dis. Ze zagen de bloednerveuze dichter het spits afbijten op de tweede avond van het festival, waarbij hij ook enkele liedjes te gehore bracht, zichzelf begeleidend op de accordeon. Wilmink zong onder meer zijn prachtige lied ‘De Oude School’, waar Don Quishocking later furore mee zou maken. Als een manifest van Wilminks dichtkunst hadden zijn studenten een bundel samengesteld die onder de titel Zeven liedjes voor een piek tijdens het festival werd verkocht.
Maar het hoogtepunt in Rotterdam was ongetwijfeld Wilminks ontmoeting met de drie ‘underground poets’ uit Liverpool, die nog met The Beatles op het podium hadden gestaan in de Cavern Club. Etty schrijft dat hij volledig overrompeld was door het optreden van de Britse dichters, die via gestencilde blaadjes hun gedichten onder het publiek verspreidden. Van Brian Patten verscheen zo een stencil van zijn gedicht ‘Sometimes it happens’, met behalve de originele Engelse tekst ook een Nederlandse vertaling van de hand van de Rotterdamse dichter Bob den Uyl. Op de slotavond trad de enthousiaste Wilmink nogmaals op, nu met een ter plekke gemaakte vertaling van een gedicht van Adrian Henri. En hij begeleidde de Brit bovendien met zijn accordeon bij diens gezongen versie van ‘Bad news is good news to me’.

Wilmink trof in de Britse dichters zijn literaire geestverwanten en zette zich na het Rotterdamse festival onmiddellijk aan de vertaling van hun werk.
Een maand later al richtte hij zich tot Kees Aarts met het verzoek om ‘een boekje’ te maken met zijn vertalingen van de Britten, onder de titel ‘Tussen Hemel en Hema’. Naast zijn gestencilde tijdschrift, publiceerde Aarts vanaf 1966 – eveneens op het stencilapparaat – zijn Amsterdamse Cahiers, waarin tal van Nederlandse dichters en schrijvers een plaats kregen, onder wie de genoemde Vic van de Reijt, Jan Hanlo, Hans Dorresteijn en vele anderen. Willem Wilmink was uiteraard hofleverancier en in 1972 waren al twee van zijn bundels verschenen: ‘Zeven liedjes voor een piek’ (2 drukken) en ‘Een vreemde tijger, en andere gedichten’. En Kees Aarts ging uiteraard ook in op zijn verzoek om zijn vertalingen van de Liverpoolers uit te geven. De bundel verscheen in november 1972 als Amsterdams Cahier , nr 015) bij uitgeverij C.J. Aarts, met daarin ook Wilminks vertaling van Brian Pattens gedicht ‘Sometimes it happens’ dat door Wilmink vertaald werd als ‘En soms gebeurt het.’
EN SOMS GEBEURT HET
(vertaling Willem Wilmink, Tussen Hemel en Hema, 1972)
En soms gebeurt het dat je vrienden bent en dan
geen vrienden bent
en vriendschap is voorbij.
en hele dagen gaan verloren, en daarin
een fontein die zich leegspuitEn soms gebeurt het dat er iemand van je houdt
en niet meer van je houdt
en liefde is voorbij.
en hele dagen gaan verloren, en daarin
een fontein die zich leegspuit in het grasSoms wil je haar wat zeggen gaan en dan
wil je niet wat zeggen
en de gelegenheid is al voorbij.
Dromen die opvlammen en plotseling weer dovenOf het gebeurt dat je nergens heen kunt en dan
ergens heen kunt
door een achterdeurtje.
De jaren vlammen op en zijn gedoofd
vlugger dan een minuutMet lege handen
vraag je je af of dit zo doorgaat en dan
niet meer zo doorgaat.
of je immuun wordt.
En een fontein spuit zich leeg in het gras.
Hij stuurde zijn vertalingen ook naar de literaire tijdschriften Maatstaf en Tirade. Laatstgenoemd tijdschrift publiceerde dat zelfde jaar twee van Wilminks vertalingen van gedichten van Roger McGough en Adrian Henri uit The Mersey Sound én zijn vertaling van Brian Patten. Voor Tirade heeft hij zijn vertaling nog wel een beetje bijgesteld, zo zag ik. De een na laatste zin ‘of je immuun wordt’ verving hij door ‘of het nooit ophoudt’.
In een noot geeft de vertaler aan dat het gedicht afkomstig is uit een door Patten zelf samengestelde keuze uit zijn eigen werk, die tijdens Poetry International als stencil te verkrijgen was. Op dat stencil was het oorspronkelijke gedicht van Brian Patten afgedrukt, met daarnaast de door Bob den Uyl gemaakte vertaling. ‘Zijn vertaling en de mijne vertonen enkele overeenkomsten’, zo schrijft Wilmink in alle eerlijkheid; ‘Ik heb die niet willen wegwerken, om de tekst geen schade te doen.’ Ik heb ernstig gezocht, maar het stencil met het gedicht van Patten en de vertaling van Bob den Uyl heb ik nergens kunnen vinden. Ik had graag diens versie van het gedicht willen vergelijken met die van Willem Wilmink. Gestencilde boekjes waren in die jaren duidelijk niet populair bij bibliothecarissen. In onze grote bibliotheken ontbreken tal van belangwekkende stencils. Ik houd me aanbevolen wanneer iemand een exemplaar van het Rotterdamse stencil bewaard heeft.
Het Amsterdamsch Litterair Café “De Engelbewaarder”
Enkele jaren later wist Wilmink zijn Britse held Brian Patten te strikken voor een gezamenlijk optreden in de Engelbewaarder in Amsterdam. Speciaal voor die gelegenheid stencilde uitgever C.J. Aarts in een oplage van 200 exemplaren een bundeltje met gedichten van Patten in de vertaling van Wilmink, met de titel Enkele Gedichten. Het was dit bundeltje, in een wat verschoten groen omslagje, dat ik pasgeleden aantrof. Het zal de heren dichters deugd hebben gedaan dat dit niet in een chique Amsterdamse boekwinkel was, maar tussen het oude servies en de tweedehandskleding in een kringloopwinkel in Almere. Vijf van de gedichten in de bundel waren eerder verschenen in Wilminks bundel Tussen Hemel en Hema. Gedichten uit Liverpool (C.J. Aarts,1972); deze werden aangevuld met een speciaal voor deze bundel gemaakte vertaling (‘Jantjes bekentenis’).
Op 13 maart 1975 was ik als bijna 9-jarige jongen in Brabant niet bezig met poëzie en ik was ook nog nooit in Amsterdam geweest, laat staan dat ik van het bestaan van café De Engelbewaarder wist. Maar ik was er graag bij geweest op die avond met Patten en Wilmink, waar het bundeltje van uitgever C.J. Aarts over de toonbank ging naast de glazen bier. Belgisch bier, voor Willem Wilmink! (Zou daar Vic van de Reijts bekende voorkeur voor Duvel zijn geboren?) Ik ben benieuwd of Wilmink inderdaad ook de accordeon ter hand heeft genomen om zijn eigen gedichten en misschien ook wel enkele smartlappen ten gehore te brengen. En wat vond Brian Patten van zijn Amsterdamse ontvangst?
In de prachtige biografie van Willem Wilmink door Elsbeth Etty lees ik helaas niets over deze avond. Maar gelukkig lopen er nog heel wat mensen rond van wie ik het vermoeden heb dat ze er op 13 maart 1975 bij waren, daar in De Engelbewaarder. Kees Aarts zelf natuurlijk, maar ik vermoed dat ook Jan de Jong (De Buitenkant), Thijs Wierema, Jacques Klöters, Adriaan van Dis en Marijke van Etten erbij waren, en vast nog veel meer studenten van het toenmalige Instituut voor Neerlandistiek en andere fans van Wilmink en Patten. Ik hoor graag hun herinneringen aan deze ongetwijfeld gedenkwaardige avond, op die gure 13e maart 1975 in Amsterdam, vorige week 50 jaar geleden.
Enkele bronnen
Elsbeth Etty, In de man zit nog een jongen. Willem Wilmink – de biografie (Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2019).
C.J. Aarts zestig. Uitgelezen Boeken. Katern voor boekverkopers en boekenkopers, jaargang 12, nummer ½ (2007).
Cornelis Jan Aarts, Boekenjacht. Verhalen uit de boekenwereld (Leiden, Uitgeverij Fragment, 2020).
Fascinerend stuk “literair-sociologisch” geschiedenis. Tef aanvulling: Wilmink werd door dit alles niet voor vol aangezien door het Amsterdamse Instituut voor Neerlandistiek, waar ze precies meenden te weten waf wèl en wat niet tot de serieuze vakbeoefening behoorde. En Wilmink viel er duidelijk buiten. Hij was daar doodongukkig, een soort Annie M.G. Schmidt tussen de mensen die “echte” literatuur schreven – Tom van Deel met Chris van Geel – en alleen “serieuze” literatuur bestudeerden (zo ze al bestudeerden). Zoals Wilmink mij later vertelde, was het instituut een benauwde gevangenis en hij was blij toen hij er weg kon. Alweer een voorbeeld van de.voor mij onzinnige kwestie van genres.
Beste Garrelt,
Mijn dank voor dit prachtige verhaal _/\_
Ik kan niet anders dan onderschrijven wat je zelf aangeeft: Maar ik was er graag bij geweest…!
Bovenste foto:
v.l.n.r. Willem Wilmink, Pieter van Empelen, Fred Florusse (met de Louis Davidsprijs), George Groot, Anke Groot, Jacques Klöters (met baard)
Rob Mieremet / Anefo, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons
Foto met de drie mannen:
v.l.n.r. Roger McGough, Adrian Henri, Brian Patten
Copyright: Marc Marnie
Hoe vergankelijk roem is, dit is mijn eerste kennismaking met Brian Patten. https://youtu.be/aRp0w2hBhZU?si=G57ODTrnaizs0S5_
Prachtig artikel, overigens, met veel plezier gelezen!
Prachtig stuk, Garrelt! Als je iets wilt weten over die avond in De Engelbewaarder in maart 1975, benader dan Vic van de Reijt. Die was er ongetwijfeld bij en heeft een olifantengeheugen. Hartelijke groet, Michiel Wilmink (inderdaad zoon van)
Beste Garrelt
Voortreffelijk!
Mijn verleden dook op uit de golven van vergetelheid.
Ik studeerde Nederlandse taal – en letterkunde en ik heb Wilmink als docent gekend. Zijn zachte stem en zijn Tukkerse tongval deden mijn oren prettig aan. De inhoud van zijn colleges is minder blijven hangen. En nu begrijp ik ook waarom. Mijn indruk (in 1967) van hem: een vogel die gestrand was in een kippenhok. Een keer zag ik hem buiten de colleges met een accordeon tijdens een optreden in het Lambert ten Katehuis en toen was hij wel in zijn element.
Het waren de tijden dat Adriaan van Dis, Charlotte Mutsaers en Marita Mathijsen bibliotheekwacht waren. ‘Those were the days, oh yes those were the days’!!
Dank voor het goede verhaal.
Nelleke Oepkes, Amsterdam