Ons bereikt het bericht dat afgelopen zaterdag Cor van Bree in zijn woning in Oegstgeest is overleden. Van Bree was enkele jaren docent Nederlands in Schiedam voordat hij verbonden raakte aan de Universiteit Leiden, uiteindelijk als hoogleraar Historische Taalkunde. Hij publiceerde onder andere het invloedrijke Handboek Historische Taalkunde. Nog maar recent voltooide hij deel drie, over syntaxis.
Van Bree correspondeerde regelmatig met de redactie van Neerlandistiek. Op zaterdagmiddag vertrouwde hij me nog toe dat hij bezig was met een boek over taal en godsdienst, naar aanleiding van een stukje dat ik recent geschreven had “met als hoofdstukken: taaloorsprong en -variatie (Adam, Babel, Pinksteren), woordgebruik, tale Kanaäns, klanken (magie, mantra’s, glossolalie) enz. met natuurlijk de moeilijkste hoofdstukken achteraan: kunnen we over God wel iets zeggen? enz. Mogelijk ook nog een apart hoofdstuk over liturgische taal”.
Aanstaande vrijdagochtend om 10.30 is de uitvaart in de Hooglandse Kerk.
Wat een verdrietig nieuws! Ik denk met veel plezier terug aan zijn colleges, werkgroepen en de ‘inktvislunch’, als ik me niet vergis.
Verdrietig nieuws, ja, en een groot verlies voor de Nederlandse taalkunde. Met zijn sociolinguïstische benadering en de incorporatie van theorieën over normativiteit was Van Bree zijn tijd (ver) vooruit!
Ik bewaar warme herinneringen aan Cor van Bree eind jaren zestig, begin jaren zeventig. De enthousiaste en rommelige tijd waarin de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Letterkunde (BNTL) vorm kreeg, een Vlaams-Nederlands project. Cor was tijdens vergaderingen van de redactie en ook tijdens de autoritten naar Brasschaat in een overvolle auto, bestuurd door Sotemann die als een razende over de wegen jakkerde, een baken van rust. Zijn ironie was een verademing in het toch lichtelijk opgewonden gezelschap van heren die samen iets heel nieuws en iets heel moois hadden verzonnen. Elly Kamp
Cor van Bree was een van mijn docenten voor een taalkundevak van de bachelor Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Leiden. Een zeer nette, bescheiden en intelligente man. Een man om nooit te vergeten.
Het zal begin jaren zeventig zijn geweest dat drs Van Bree een select groepje studenten op een zaterdagmiddag in zijn woning in Oegstgeest ontving, ter extra voorbereiding op het als moeilijk te boek staande tentamen Gotisch. Dat vak doceerde hij op de MO-B opleiding van de COCMA te Utrecht. Ik herinner me hem als een bijzonder aardige, bescheiden en voorkomende man. De fles die we als dank voor hem hadden meegenomen werd met enige schroom aangenomen.
Cor van Bree was eind jaren zeventig mijn docent historische taalkunde te Leiden. Begin jaren negentig was hij mijn raadsman toen ik de taalkundige poot moest opzetten van de vakgroep Nederlands aan de Sorbonne. Het Nederlands kon niet meer zonder taalkunde omdat het in 1991 hoofdvak was geworden. Vanaf 2008 toen ik tevens benoemd werd aan de Karelsuniversiteit te Praag, stond Cor steevast in voor een deel van de historisch taalkundige colleges. Zijn laatste gaf hij toen hij al ver in de de tachtig was. Ik ben erg aangedaan. Cor was niet alleen een vooraanstaand taalkundige en een begenadigd docent , maar bovenal een heel mooi mens. Ik beschouw het als een voorrecht hem gekend te hebben.
Als slechts een van de tallozen die colleges bij Cor van Bree gevolgd hebben, ben ik echt niet de eerste die iets over hem moet zeggen. Maar goed: ik vermoed dat Van Bree op iedereen die een college bij hem gevolgd heeft een onuitwisbare indruk heeft gemaakt: erudiet en toegankelijk. En eigenzinnig: bijzonder schreef hij als ‘biezonder’.
Ik herinner me dat hij tijdens een werkcollege ‘Humboldt ten grave heeft gedragen’. Het ging dan om het principe dat naar deze wetenschapper is genoemd. En natuurlijk de fameuze taalkaart met “de band lek-constructie” uit zijn proefschrift. Het was een beetje cult om die kaart te hebben.
Ook ik, een neerlandicus uit het Poolse Wroclaw, ben een van de velen die Cor van Bree in beste herinnering hebben. Wij waren (hoe graag wou ik de tegenwoordige tijd gebruiken: wij zijn) decennialang in veelvuldig contact: academisch en niet alleen. Ik kwam – sinds 1987 – graag terug naar Oegstgeest, hij kwam – sinds 1990 – graag terug naar Wroclaw. Aan de Leidse Universiteit had ik de mogelijkheid en grote vreugde om aan zijn colleges over talvariatie deel te nemen (al was ik toen reeds, na mijn eerste Poolse universiteitsjaren als sociolinguist, in de literatuurwetenschap terechtgekomen). Ik kon toen direct observeren hoe warm, vriendelijk, respectvol zijn houding tegenover de studenten was. In Wroclaw was hij een graag geziene gast. Ergens in de 21ste eeuw had hij tegen onze studenten gezegd: “Ik ben nu voor de twintigste keer bij de vakgroep Nederlands van de Universiteit Wroclaw te gast. Dat is een jubileum. En ik voel me hier thuis”. En zo was het ook; bij ons was hij (ik wil schrijven: is hij) altijd thuis. Een vroom man uit Vlaardingen, een autoriteit voor elke neerlandicus/ca, een warme Professor-Collega, uiterst actief tot in de gezegende leeftijd van 93 jaar – dat was Cor van Bree. RIP
Warme herinneringen bewaar ik aan Cor van Bree. van hem kreeg ik in 1970 het vak historische grammatica van het Nederlands. Het werd afgerond met een mondeling tentamen bij hem aan huis; zo ging dat toen nog. Als je geslaagd was bood hij je aan om elkaar in het vervolg te tutoyeren.
Cor raakte nauw bevriend met mijn studiegenoot en mede-studentbestuurslid van de vakgroep Koos Janson. Die was, net als de Beatles, geïnvolveerd geraakt in de transcendente meditatie van de Maharishi Mahesh Yoga. Cor ging daarin mee en vertelde mij, zoals steeds heel bedachtzaam, in de koffiekamer van het instituut aan het Levendaal, op de bovenste verdieping van een voormalige dekenfabriek, dat je volgens de TM-leer elke hap eten minstens vijftig maal moest kauwen alvorens die door te slikken. Ik heb die spirituele kant van Cor altijd heel bijzonder en markant gevonden.
Ach! De wijze (niet alleen vakinhoudelijk), geestige, eigenzinnige, rustige en bovenal zachte Cor van Bree. Heel wat warme herinneringen koester ik aan de indringende maar vriendelijke blik, gevolgd door een bemoedigend knikje, als ik met een “Ik-ben-bang-dat-ik-hier-niks-van-maak-maar-ik-moet-wel”-gezicht op het punt stond een zin uit het Middelnederlands te ontleden. Lieve Cor, bedankt voor dat vertrouwen, en de pretoogjes als bleek dat ik voor niets ongemakkelijk op mijn stoel had zitten schuiven. Klein gebaar van jou, groots verschil voor mij.
Aimabel, irenisch en voorzichtig zijn woorden kiezend. Cor opereerde nog onder de vleugels van Stutterheim, toen ik in juni 1969 als een van de eersten mijn tentamen Taalkunde I bij hem kon doen. Hij had het bijzonder degelijk voorbereid, vroeg me het hemd van het lijf, maar gelukkig slaagde ik. Twee dagen later liftte ik met een studievriend naar Istanbul en stuurden we hem uit Turkije een kaart waarop we – nog vol van Schönfelds Historische Grammatica van het Nederlands – links van ‘Oegstgeest’ een haakje plaatsten (<), met de etymologie van zijn woonplaats. Hij had het zeer gewaardeerd. De laatste keer dat ik hem sprak, was anderhalf jaar terug, op een feest van Camiel Hamans. We correspondeerden wat en hij stuurde me afgelopen december een tekst op: ‘DE TORENBOUW VAN BABEL. Overweging Cor van Bree in de Hooglandse Kerk Leiden 8 november 1998’. Met respect denk ik aan hem terug.
Op 31 december jl. kreeg ik dit antwoord van Cor:
“Een mooie verrassing in deze donkere tijd: een nieuwjaarswens van jou! Ik wens jou en wie jou lief zijn op mijn beurt alle goeds. Cor.”
Tijdens mijn studiejaren in Leiden, was ik student-assistent bij Cor. Ik heb toen mijn belangstelling voor de historische taalkunde opgevat en veel van hem geleerd. Ook mocht ik helpen bij zijn eerste boek over de historische fonologie van het Nederlands. Als assistent mocht ik ook colleges Gotisch geven. Samen maakten we tripjes met de auto naar informanten die hem zinnen verschaften voor zijn onderzoek naar ‘ik heb de vrouw ziek’ of ‘de band lek’. We bezochten boerderijen en onderbraken soms het avondeten van hele families die het misschien wel een beetje gek vonden dat vader even een paar vreemde vragen ging beantwoorden. Eens bij een viering voor Cor deden Jos Nijhof en ik een kleine opvoering waarin we zulk informanten onderzoek nabootsten. Jos van de boer en ik speelde Cor, voor welke gelegenheid ik mijn snor had afgeschoren, en een grote bril en lange regenjas droeg. Met mijn gezin gingen we af en toe bij Cor eten. Hij stond dan lang in de keuken, terwijl de kinderen TV keken. Hij heeft me zelfs (zij het kortstondig) beinvloed op het terrein van de meditatie. We hebben altijd contact gehouden. Hij stuurde me onlangs nog een email waarin hij dit scjhreef: “Ik moet me wel heel erg in je vergissen als ik zou aannemen dat je blij bent met de verkiezing van Trump. Ik vind het werkelijk verschrikkelijk; de man is een gevaar voor z’n land en de wereld. Laten we hopen dat het nog een beetje meevalt.” Helaas konden we op dat moment nog niet voorzien hoe verschrikkelijk het verloop zou zijn. Twee jaar geleden zag ik Cor voor het laatst op de Beestenmarkt toen ik even vanuit Amerika over kwam. Ik kon zien dat hij was ouder werd, maar hij was helder van geest! Ik heb altijd gedacht dat hij heel erg oud zou worden op die fiets, maar het is fijn dat hij een aantal belangrijke boeken achterlaat waar we nog lang gebruik van zullen maken.
Afgelopen zondag is Cor van Bree ‘oet de tied kömm’n’. Toen ik in 1970 rechtstreeks vanuit Borne in Leiden belandde, pikte Cor mijn Twentse accent onmiddellijk op. Een Tukker onder de eerstejaars, dat stemde hem vrolijk, daar kon hij wel wat mee – en dat heb ik geweten. Tijdens mijn studie en nog lang daarna werd ik een vraagbaak voor Cor als het om bepaalde grammaticale kenmerken van het Twents ging. Daarnaast kon ik op zijn aanmoediging het dialect van Borne tot onderwerp van mijn afstudeerscriptie maken.
Maar het belangrijkst in die jaren was toch het hele spektakel rondom ‘de band-lek constructie’. Ik zat in Cors eerste werkgroep waarin deze curiositeit van de oostelijke syntaxis centraal stond, de genese als het ware van Cors latere dissertatie. Mijn vriend Paul van der Plank en ik stortten ons vol overgave in ‘de constructie’ zoals we die parel kortweg gingen noemen. Het idee om de collegezaal te ruilen voor de praktijk en met de werkgroepleden in en rond Borne dialectsprekers te gaan ondervragen bracht Paul en mij dan ook onmiddellijk in beweging. Via de familie Nijhof was het niet moeilijk informanten te vinden en zo kwam het dat Paul en ik op een winterse dag in 1973 oostwaarts liftten om als kwartiermakers de loper uit te rollen voor ‘de student’n oet ’t west’n’ .
Cor mocht in mijn ouderlijk huis overnachten, zijn volgelingen moesten het doen met de houten vloer van een scoutinggebouwtje. Voor Cor smaakte dit uitstapje naar meer en in navolging van zijn legendarische voorganger G.G. Kloeke bleef hij, al dan niet vergezeld door studenten, op pad gaan en niet alleen Borne, maar ook de rest van (oostelijk) Nederland met taalkundige enquêtes bestoken. In de beginjaren ben ik enkele keren met hem meegereisd, naar dorpen van Zuid-Limburg tot Noord-Groningen, om nader veldonderzoek te doen naar de constructie. Het waren bijzondere avonturen waarin ik Cor, zijn eigenaardigheden en zijn humor allengs beter leerde kennen.
Bij Cors promotie in 1981 waren Harry van der Hulst en ik paranimf. Dat voelde als een enorme eer, want in tegenstelling tot Harry had ik de taalwetenschap allang vaarwel gezegd. Bij mijn afstuderen had Cor weliswaar geopperd dat ik nu niet alleen over het ‘ius docendi’ beschikte, maar ook over het ‘ius promovendi’, maar dat mocht niet baten. De breedte van het leraarschap trok sterker aan me dan welk wetenschappelijk specialisme dan ook.
Ik prijs mezelf gelukkig Cor van Bree gekend te hebben en ook in latere jaren nog af en toe contact met hem te hebben gehad. Bij een lunch, een jaar of wat geleden, verbaasde hij me door de namen van mijn vijf zussen nog feilloos in volgorde van ouderdom op te kunnen noemen. Maar het belangrijkste misschien: ik wist me door hem gezien toen ik mijn eerste voorzichtige stappen zette in het Leidse, en vooral dáárvoor, maar ook voor talrijke mooie momenten daarna ben ik hem zeer dankbaar.
Cor van Bree bezocht regelmatig universiteiten in Centraal- en Oost-Europa, onder andere in Polen. Hij spaarde geen moeite om de mondiale neerlandistiek te steunen. Hij gaf lezingen die ik nog vijfentwintig jaar geleden als student aan de neerlandistiek in Warschau bijwoonde. Later, bijna tien jaar geleden, ontmoette ik hem tijdens de Dagen van het Nederlands aan de Katholieke Universiteit van Lublin. Hij vertelde toen een boeiend verhaal over “De tale Kanaäns” en we discussieerden in de wandelgangen over taal, religie, en geloof, en over de neerlandistiek in Polen. Dat was een onvergetelijk moment. Cor van Bree was voor mij een onderzoeker met een brede intellectuele horizon en met een diepe belangstelling voor de mens, open, warmhartig en een ware autoriteit. R.I.P.