Hoeveel talen worden er gesproken in Nederland en Vlaanderen? Niemand die het weet. Zelfs als we talen als het Armeens, Berber, Catalaans, Deens, Ewe – en al die andere migratietalen van de afgelopen eeuw – buiten beschouwing laten, blijft het antwoord onbekend. Ook bij de autochtone talen is het aantal niet vast te stellen. Natuurlijk: er is het Limburgs, het West-Vlaams, het Nedersaksisch, het Brabants. Maar hoeveel variëteiten telt het Limburgs? En hoe rijkgeschakeerd blijft het landschap van het West-Vlaams?
Wat we “Nederlands” noemen, is een bonte verzameling manieren om hetzelfde telkens nét anders te zeggen. Die taalrijkdom is al eeuwenlang een verborgen schat van de Lage Landen – en die raken we niet zomaar kwijt. Taal is nooit alleen een middel om iets te zeggen; het is ook een manier om te laten zien wie je bent. Of wie je zou willen zijn. Je accent, je woordkeuze, je zinsbouw: ze verraden je afkomst en je loyaliteit. Zolang geboortegrond ertoe doet, zal ook in iemands taal doorklinken waar die vandaan komt.
Verplichting
Wie door de Lage Landen reist, voelt her en der ook de nostalgie en de onrust, de zorg om wat verdwijnt: opa sprak al Kempens, de oma van opa sprak al Kempens, de opa van de oma van opa sprak al Kempens – waarom zou het dan bij je kleinkinderen moeten stoppen?
Het gekke is dat de overheid wel degelijk aan taalbeleid doet, bijvoorbeeld door geld te besteden aan de Taalunie. Maar die aandacht – en dat geld – gaan vrijwel volledig naar de standaardtaal: het vastleggen van een officiële woordenlijst, het ondersteunen van Nederlands onderwijs in het buitenland, of het organiseren van een Week van het Nederlands, waarin iedereen keurig Nederlands spreekt. Alsof de rijkdom van het Nederlands zich laat vangen in één norm.
De luttele pogingen die zijn gedaan om regionale talen te beschermen, zijn bovendien in de loop der tijd door de Taalunie tegengewerkt. Nadat in Nederland het Limburgs en het Nedersaksisch erkenning hadden gekregen onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, wendde de Vlaamse regering zich tot de Taalunie. Die sprak zich fel uit tegen erkenning – hoe armoedig die erkenning op zichzelf ook was: een puur symbolische daad, zonder enige financiële verplichting. Maar zelfs dat bleek een brug te ver voor de Vlaamse en Nederlandse overheden die in de Taalunie samenwerken.
Boomers
Tegen dat erkenningsmechanisme valt ook best wat in te brengen. Die erkenning stelt namelijk weinig voor: in het Nedersaksische en Limburgse gebied wordt al de hele eeuw gestreden voor betere voorzieningen, maar zonder resultaat. Bovendien is die erkenning te beperkend. Ze vraagt van een gemeenschap dat ze haar taal gaat behandelen als een “echte” taal – met standaardisering, uniform lesmateriaal en gebruik in formele contexten zoals de gemeenteraad. Terwijl de charme van dialecten nu juist in hun bontheid zit. Het is precies die bontheid die we willen beschermen.
Het is onzinnig om te doen alsof het Nedersaksisch of het West-Vlaams een taal zijn en het Sallands en het Zuid-West-Vlaams niet. Het is even onzinnig om te doen alsof het Sallands en het Zuid-West-Vlaams talen zijn en het Hellendoorns of het Kortrijks niet. En het is ook net zo onzinnig om te doen alsof het Hellendoorns en het Kortrijks talen zijn, maar de specifieke vorm waarin boomers spreken niet.
Profiteren
De steun moet dus niet gaan naar “talen”, maar naar alle variëteiten die op onze bodem gesproken worden. Laat de Taalunie een fonds oprichten ter bescherming van die taalkundige rijkdom. Een fonds waaruit iedereen kan putten die iets wil doen om zijn of haar eigen taal een steuntje in de rug te geven: een literair evenement in Aalten, een woordenboek voor Aalst, een cursus voor het Brussels, een podcast over het Noord-Brabants.
Het geld zou moeten worden uitgereikt door een commissie van dialectkenners uit alle streken, een onafhankelijk gezelschap dat bereid is buiten de eigen buurtschap te kijken. Niet het aantal sprekers moet tellen, maar de kwaliteit van het plan – en van een goed plan kunnen ook mensen uit andere regio’s genieten. Wat mij betreft mogen ook andere talen meedoen, al zal daar politiek vast nog over worden gebakkeleid.
We hoeven dan niet langer te stechelen over wie er een “taal” spreekt en wie “alleen maar” een dialect. In plaats daarvan kunnen we ons ieder jaar verheugen in de talloze manieren waarop mensen zich in ons deel van de wereld uitdrukken. De Taalunie krijgt zo de kans om goed te maken wat ze met haar nadruk op eenheid – de naam zegt het al – te lang heeft verwaarloosd. Alle sprekers van het Nederlands kunnen daar alleen maar van profiteren.
Dit stuk verscheen eerder op De lage landen
In dit artikel roer je een centraal punt aan in de emancipatie van talen. In het begin van de emancipatie van het Fries – in het interbellum – was er een discussie tussen Douwe Kalma van de Jongfryske Mienskip (1915) als voorstander van de standaardisatie en de dialectgeograaf Jan Jelles Hof die pleitte voor het gebruik van de veelheid aan Friese dialecten. De institutionalisering in de vorm van het cursusinstituut afûk en de Fryske Akademy in die tijd heeft een standaard d.m.v. woordenboeken, grammatica’s, leermiddelen, enzovoort mogelijk gemaakt; er ontstond een norm van een eenheidstaal met toegelaten variatie. Het heeft het gebruik in het tegenwoordige onderwijs en andere formele domeinen in Fryslân veel gemakkelijker gemaakt. Tegelijkertijd bestaat er naast het voornamelijk geschreven Standaardfries het gesproken dialectisch Fries met gelijk sociaal prestige. Het is daarom misschien geen kwestie van of of, maar en en.
Heel interessante gedachte, vooral omdat ik sinds de cursus van wijlen prof Johan Taeldeman heb begrepen dat die taalvariaties, streektalen of talen hun bestaansrecht halen uit de sprekers. Net in die periode begon zeker in Vlaanderen ook op links aandacht voor dialecten, met dien verstande dat dit berustte op een sociolinguïstische benadering, maar waar ook Pierre Bourdieu zijn inbreng in heeft gehad. Toen verdwenen ook de taaltuinieren uit de media.
Helemaal mee eens. Het heeft mij altijd verbaasd, dat staten en raadsleden altijd hun vreselijke best doen hooghollands te spreken, terwijl nergens in de gemeente- of provinciewet taaleisen worden gesteld aan de beraadslagingen.
Boer (Hendrik) Koekoek dan? Of is het “ik krijg nooit geen beurt!” een taaleigenschap waar het verlangen om gehoord te worden sterker is dan je beurt af te wachten. Het Standaardfries heeft iets Catalaans: hoe meer mensen het spreken hoe separatistisch zo’n taal wordt. Toch Jonkman?
Even terzijde: ik ben blij dat ik het werkwoord “stechelen” tegenkom. Deze spelling komt overeen met de uitspraak die ik altijd hoor; meestal is de geschreven vorm: steggelen, maar die uitspraak hoor ik zelden tot nooit.