Over Pooltochten dromen van Erik Harteveld
[Inleiding, (niet door mij) voorgelezen bij de presentatie van Pooltochten dromen van Erik Harteveld, in Groningen 12 juni 2025]
Nu ik er vandaag door omstandigheden niet zelf kan zijn, zodoende mijn verhaaltje vooraf schrijf en ik op dit moment praat zonder publiek, realiseer ik me plots een kleine parallel met het boek dat we vandaag ten doop houden. Ik zit momenteel iets te bedenken en op te schrijven, zonder dat ik jullie zie, zonder dat ik zie met wie ik communiceer en wat zijn of haar reactie is. Ik zou zeggen: welkom in de wereld van Anselm Bijvoet, de blinde protagonist van ‘erik harteveld’, in Erik Hartevelds nieuwe boek Pooltochten dromen.
Hartevelds boek is niet het eerste ooit waarin een prominente rol is weggelegd voor blindheid. Neem alleen al de novelle van W.F. Hermans met die prachtige, meteen paradoxale, titel: De blinde fotograaf: iemand die technisch beelden vastlegt zonder ze zelf te zien. Of denk aan Jorge van Burgos, de blinde monnik uit De naam van de roos van Umberto Eco, die op zijn beurt weer geïnspireerd is op Jorge Luis Borges, die zelf op latere leeftijd blind werd. En over blindheid en auteurs gesproken: slechts even nadenken levert meteen al tal van fameuze namen op, veelal toevallig – of niet? – allemaal dichters: Marcel van Maele, Tsjêbbe Hettinga, John Milton en natuurlijk de vader aller dichters Homerus, van wie weinig vaststaat, behalve dat hij blind was, en zelfs dat staat niet vast. En ook, toch even noemen, de in Nijmegen blind geboren dichter en kerkliedschrijver Jan Wit. Over hem bestaat een fraaie anekdote. Als dominee van de Nijmeegse Waalse Kerk had hij als pastorie een hooggelegen huis dat schitterend uitzag op de Waal. Regelmatig kwamen nieuwe bezoekers zijn studeerkamer binnen en zeiden dan steevast verrukt: ‘Wat een schitterend uitzicht!’ Waarop Wit even steevast droog antwoordde: ‘Ja, ik geniet er nog altijd dagelijks van…’
Blindheid is natuurlijk bij uitstek een gesteldheid die aanleiding geeft tot reflectie. De anekdote van Wit wijst er al op. Toen mijn kinderen klein waren, verzon ik voor hen een parodie op een in de kerk veelgezongen lied van Harrie Beex, dat sommigen van u misschien zullen kennen: ‘Als er twee of drie in mijn naam bijeen zijn’. In de oorspronkelijke tekst staat:
Er zijn nog altijd blinden,
ze trekken door een nacht,
Waar geen verlossing wacht
en geen wonderen ooit zijn te vinden.
Voor de kinderen transformeerde ik dat in:
Er zijn nog altijd blinden,
Die zien werkelijk geen klap,
Kunnen het licht niet vinden
En vallen van de trap.
De eerste reactie was steeds: ‘Ah, wat zielig!’ Waarna het nooit lang duurde alvorens ze bedachten: ‘Maar waarom zou die blinde het licht aandoen, dat heeft-ie toch helemaal niet nodig?’ En vervolgens: ‘Als die blinde kennelijk gewend is om daar te lopen, dan zal hij toch niet van de trap vallen?’ Blind zijn haalt onderuit wat vanzelfsprekend lijkt. Ik durf zo’n grapje in tijden van voorzichtigheid rond ableism – discriminatie of vooroordeel op grond van een (veronderstelde) beperking – toch te vertellen, omdat Erik Harteveld – en zijn antagonist – ze ook maakt. De correspondentie tussen de blinde Anselm Bijvoet en het personage ‘erik harteveld’ is vrijpostig, nieuwsgierig en geestig, maar soms ook ronduit geïrriteerd. Eigenlijk alles, dus, wat een goed gesprek kenmerkt.
Natuurlijk zijn ‘kijken’ en ‘zien’ cruciaal, om het even heel kort door de bocht te stellen, sinds het subjectieve individu zijn filosofische intrede deed en centraal kwam te staan in plaats van het objectief bestaande universum. Kijken werd doorslaggevend. Klassiek is de kwestie die George Berkeley opwerpt in zijn Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge:
Maar, zeg jij, natuurlijk is er voor mij niets eenvoudiger dan om mij bomen voor te stellen, bijvoorbeeld in een park […] en er is niemand om ze te zien. […] Voor de zintuigen bestaat iets alleen als het waargenomen wordt; dus bestaan de bomen in het park alleen maar […] als er iemand is om ze waar te nemen.
Iets bestaat pas als het waargenomen – dat is: gezien – wordt, zoals de fameuze boom ook in het midden van het woud: als niemand zag dat hij viel, was hij dan wel gevallen? Kijken is cruciaal voor elk ervaren, erkennen, van de werkelijkheid. Als iets niet gezien is, bestaat het niet – volgens die opvatting. Dat maakt Eriks correspondentie met zijn blinde briefpartner op filosofisch vlak zo interessant, waarbij we meteen met de naam van de antagonist kunnen beginnen: is Anselm een verwijzing naar de elfde-eeuwse filosoof Anselmus van Canterbury? Natuurlijk kennen we die van het ontologisch Godsbewijs, maar hij heeft ook andere fameuze maximes:
The blind man cannot see the light, and therefore does not understand it; the deaf-mute, who has never perceived sound, cannot have a clear idea of sound.
Even doorgeredeneerd: blind-zijn is geen reden te veronderstellen dat de werkelijkheid niet bestaat. Maar die werkelijkheid is voor onze hedendaagse Anselm in Pooltochten dromen complex: ‘Het woord werkelijkheid begrijp ik niet. Als je het opzoekt, staat er dat wat werkelijk is.’
Harteveld speelt een ingenieus spel met allerlei zintuigelijke waarnemingen, natuurlijk visueel maar ook anderszins. Dat begint al met de eerste mail waarmee Anselm zich aandient en waarin hij Erik het volgende compliment geeft: ‘U kunt de doven laten horen’. De gewone lezer weet dan nog helemaal niet wat er gaande is met Anselm, en geadresseerde Erik al evenmin. In zijn tweede mail schrijft Anselm: ‘Ik ben onzichtbaar, inderdaad’. Wat een mooie vondst is met betrekking tot een personage dat blind is. En meteen daarop volgt een haast filosofisch-fenomenologische typering: ‘De wereld kent mij niet en ik ken de wereld nauwelijks’. Zo bevat het boek veel van die mooie, terloopse, formuleringen die door Anselms blindheid een extra dimensie krijgen, zoals over zijn vader die hij haatte: ‘Wat een sneu figuur was hij in mijn ogen’. In mijn ogen, een prachtformulering natuurlijk. Zeker als je verderop leest dat de strenge vader de jonge Anselm dagelijks liet opsommen wat hij verkeerd had gedaan, hem excuses afdwong en dan zei: ‘En ga nu uit mijn ogen’. Er zijn meer van zulke details. Bijvoorbeeld Anselms fascinatie voor Vincent van Gogh: hij vraagt om een beschrijving van een van diens schilderijen. Juist over Van Gogh gaan de verhalen dat hij kleurenblind was en een heel eigen kijk op de (kleuren van de) werkelijkheid had.
Interessant vind ik een van de kwesties die blijft liggen in de briefwisseling tussen beiden. Het gaat veel over alles wat een blinde ervaart en (niet) ziet. Op een gegeven moment zinspeelt Erik op een fata morgana: ‘Je denkt iets te zien dat er in feite niet is’. Vreemd genoeg wordt er niet verder op ingegaan. Erik switcht rap naar een ander onderwerp en in zijn antwoordmail schrijft Anselm kortaf: ‘Dromen zijn bedrog, bemoei je er niet mee.’ Dat was een moment dat ik dacht: dáárvan zou ik nou weleens meer willen weten. Dáár had ik doorgevraagd als ik Erik was: wat droomt een geboren blinde? Of beter gezegd: wat ziet een blind geborene in zijn of haar droom – zonder enige werkelijkheid als referentiekader?
Pooltochten dromen is ingenieus opgebouwd – meer dan je misschien zou denken als je het boek gewoon leest als de soms geestige en soms schurende correspondentie tussen twee eigengereide types. Wie zoekt, doet aardige vondsten. Neem bijvoorbeeld de naam ‘Anselm Bijvoet’. Zijn vader, zegt hij, sprak hem ‘steevast’ aan als ‘Alsem’. Erik schrijft, even verderop: ‘Die ster Alsem, die uit de hemel komt vallen in Openbaringen en al het water bitter maakt, wordt gezien als de voorspelling van de kernramp bij Tsjernobyl.’ Een weetje met diepgang: ‘Bijvoet’, zo leert Wikipedia, is een ‘alsemachtige plant’; de naam Anselm Bijvoet is dus in zekere zin dubbelop. En in het Oekraïens heet het plantje ‘bijvoet’ чорнобиль, oftewel: tsjornobyl. Ook het bijrolletje voor de kernramp, heeft zo een extra laag.
Het boek kent een raadselachtige ontknoping, of beter gezegd: géén ontknoping. Althans ik weet niet zeker wat nu de ware toedracht is van het drama in het leven van de blinde Anselm Bijvoet. In de ogen van Erik behaalt hij er in elk geval ‘literaire onschendbaarheid’ mee. In zijn laatste mail schrijft hij: ‘Ik denk dat je mij met deze manipulatie en misleiding de baas bent, Anselm, ik tast in het duister’. Mooi ook weer: een romanpersonage dat een overwinning boekt op de auteur die hem geschapen heeft. En die laatste zin is meteen ook weer fraai gevonden: want wat is ‘tasten in het duister’ anders dan blind-zijn? Mooi is ook de laatste mail. Anselm heeft dan een heel verre gedachtenreis gemaakt en bevindt zich zogezegd aan de achterkant van de maan. De slotzin van het hele boek – in cursief: ‘Er is hier ook niets te zien’. Waarbij de zin ambigu is: hij verandert, afhangend van welk woord de nadruk krijgt, steeds iets van betekenis. Een slotwoord dat er geen is.
Onlangs gaf Özcan Akyol in zijn column in het Algemeen Dagblad zijn droefstemmende visie op de hedendaagse letterkunde in Nederland:
Ik denk niet dat ik overdrijf als ik schrijf dat de Nederlandse fictie een terminale branche is, overgeleverd aan de apathie en onwetendheid van instituten die eigenlijk als de wiedeweerga met een Deltaplan zouden moeten komen.
Aanleiding voor zijn klaagzang: er stond al een tijdje niet één Nederlands fictiewerk in de bestseller Top 60 en wat nog erger was: niemand maakte er ophef over. Volgens Akyol is de Top 60 dus kennelijk de plek waar de literatuur gemaakt wordt. De bovengemiddeld domme column van Akyol heeft mij zeer geërgerd. Immers. Anders dan zo’n twee, drie decennia geleden, zijn het niet meer louter een paar Amsterdamse uitgeverijen die de literatuur domineren. Momenteel verschijnt serieus te nemen poëzie en essayistiek in alle soorten overal en dat geldt al evenzeer voor proza – sterker: het aanbod is misschien wel diverser dan het ooit was. Wie anno 2025 Nederlandse fictie een ‘terminale branche’ noemt, kijkt niet verder dan Saskia Noorts neus lang is, of, in Akyols geval: z’n eigen werk kort. Intussen verschijnen er boeken als dat van Harteveld, dat op zeer toegankelijke wijze serieuze kwesties aan de orde stelt over waarnemen, waargenomen worden, met volop mooie terloopse overpeinzingen. Niks moeilijks aan, maar vooral boeiend. Pooltochten dromen is een boek dat onder de oppervlakte veel diepgang verbergt. Of het boek het tot Akyols gedroomde literaire hemel brengt, namelijk de bestsellerlijsten, is de vraag. Vooral te hopen is dat veel recensenten en besprekers dit zo prachtige boek over kijken zullen zien.
Erik Hartevelt. Pooltochten dromen. Brieven van een blinde. Afdh uitgevers, 2025. Bestelinformatie bij de uitgever.
Laat een reactie achter