Molukse vertellingen
Tussen 1951 en 1962 migreerden zo’n 12.500 Molukkers naar Nederland; veel van de mannen hadden gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en zij verlieten met hun gezinnen Indonesië vanwege de politiek instabiele situatie op de Molukken. Het kan niet anders, of deze landverhuizers namen – net als andere migranten – ook hun volksverhalen mee naar Nederland.
Vergelijk het met de Caribische volksverhalen over Anansi de Spin, de Turkse verhalen over Nasreddin Hodja, de Marokkaanse verhalen over djinns en djinnis, en de Javaanse verhalen over Kantjil het Dwerghert.
Veldwerk in Nederland
De auteurs van De stinkende durian en de slang, de antropologe Ezli Suitela en de letterkundige en historicus Vadim Dijkshoorn, voelden de behoefte om de Molukse volksverhalen in Nederland op te tekenen, maar wie ze hier ook vroegen, ze kregen hoogstens wat flarden van verhalen te horen, korte sagen of zelfs helemaal niets. De ietwat romantische blik van de onderzoekers was gericht op de langere ‘epische’ verhalen die in oude boeken nog te vinden waren, maar daarvoor moesten ze naar de Molukken gaan, zo kregen ze telkens te horen, want daar woonden de oude mensen die de verhaaltradities nog kenden.
In Nederland zijn bundels met Molukse volksverhalen op de vingers van één hand te tellen: Keieesche Legenden van missionaris Hendricus Geurtjens uit 1924, Hainuwele van etnoloog Adolf E. Jensen uit 1939 en De boom vol schatten van onderwijzeres Ada Lilipaly-de Voogt uit 1993. Maar dergelijke verhalen werden in Nederland kennelijk niet meer actief mondeling verteld. En dus vertrokken Suitela en Dijkshoorn met hun opname-apparatuur naar de Molukken, er stellig van overtuigd dat ze daar de verhalen nog in volle glorie in de orale traditie zouden kunnen aantreffen.
Veldwerk op de Molukken
In een boek als De stinkende durian en de slang verwacht je als lezer vervolgens een korte inleiding met verantwoording van de verzamelde volksverhalen, gevolgd door de afschriften en vertalingen van de digitaal opgenomen vertellingen. De introductie is echter een avontuurlijk reisverslag geworden van 46 bladzijden. Een verslag vooral van ontberingen, teleurstellingen en ontmoetingen met doorgaans vriendelijke mensen die de verhalen ook niet (meer) kenden. Of met iemand die beweerde de verhalen wèl te kennen, maar vervolgens het boek van etnoloog Jensen tevoorschijn haalde. Die verhalen uit boeken kenden de verzamelaars zelf natuurlijk ook allang! Ze waren echter op zoek naar die langere en ‘eeuwenoude’ (zeker weten?) mondelinge vertellingen. Ze spreken in de inleiding zelf steeds van “mythen” en “legenden”, maar ze bedoelen doorgaans eigenlijk fabels, sagen en sprookjes.
Hoe diep de onderzoekers ook de jungle en de bergen in trokken, in steeds geïsoleerder gebieden waar mensen nota bene zelfs geen smartphones meer hadden, nergens was een oud mannetje in een kampong te vinden die de gehoopte lange verhalen kon vertellen. Eén zegsman ‘wist’ hoe het zat:
“Weet je wie de verhalen nog kennen?” Uit enthousiasme schiet z’n stem omhoog. “De Molukkers die lang geleden naar Nederland zijn gegaan, daar moeten jullie naartoe! Daar kennen ze de verhalen nog, tot in de kleinste details!” (p. 37)
O, de ironie! Waar hebben de auteurs hun verhalen voor deze bundel dan uiteindelijk gevonden?
Toch maar uit boeken gehaald
In het Kantor Bahasa Maluku, het taleninstituut van Ambon, vonden ze drie boeken in het Moluks uit 2019, waaruit ze verhalen hebben geselecteerd, vertaald en bewerkt, en ze hebben Geurtjens en Jensen toch ook maar gebruikt. De vlotte bewerking komt de moderne lezer ongetwijfeld tegemoet, maar we verliezen wel het zicht op wat er nu origineel verteld was. De auteurs geven namelijk toe dat de verhalen mooier, spannender en logischer zijn gemaakt, dat titels zijn veranderd (titels zijn sowieso iets voor boeken), plot-elementen zijn verplaatst, dialogen zijn toegevoegd… Het is dus eigenlijk andermaal een voorbeeld van hoe de traditionele ‘orale traditie’ op de been wordt gehouden door een moderne schriftelijke en sterk literaire traditie.
Maar hoe bevallen de 23 sagen, fabels en sprookjes zelf? Prima, al zijn ze waarschijnlijk redelijk aangepast aan smaak, taalgebruik en logica van een westers publiek – en verlopen ze dus niet altijd volgens de oosterse narratieve regels. Maar hoe dan ook treffen we hier vertellingen aan met bovennatuurlijke wezens erin, met vermetele helden en capabele heldinnen, monsters, magie, metamorfoses, onderwaterwerelden, hemelse sferen, sprekende dieren en een mensenetende reus (“snif snif […] Mensengeur!”, p. 85).
Internationale traditie
Het verhaal over De domme zoon van de raja vertoont gelijkenis met een sprookje dat een verspreiding kent over heel het Euraziatische continent en dat gerekend wordt tot het internationale sprookjestype ATU 910B, The Observance of the Master’s Precepts. Hierin betaalt de held voor een drietal adviezen die neerkomen op “niet mee bemoeien” en “laat gaan”. Omdat de held zich hier aan houdt, loopt het allemaal goed voor hem af.
Het titelverhaal De stinkende durian en de slang is overduidelijk een variant op het Euraziatische sprookjestype ATU 480, The Kind and Unkind Girls (in Europa ook bekend in Vrouw Holle-versies). Het lieve gehoorzame meisje (hier: Gele Pompoen) wordt beloond met kostbaarheden, terwijl het luie, brutale en hebzuchtige meisje (hier: Rode Pompoen) genadeloos wordt afgestraft.
Het diersprookje over De arrogante kraai is een literair uitgewerkte variant op de wereldwijd bekende (Esopische) fabel ATU 57, Raven with Cheese in his Mouth, maar nu met een kraai en een hond in de hoofdrol.
Het verhaal van De verdwenen sarong is een versie van het zwanenmeisje-sprookje, internationaal wijdverspreid bekend als ATU 400, The Man on a Quest for his Lost Wife. In veel versies veranderen zeven zwanen in meisjes zodra ze hun zwanenpak uittrekken. De held steelt één zwanenpak en verstopt het, waardoor één meisje niet terug kan veranderen in een zwaan. De held neemt het meisje mee naar huis en trouwt met haar. Jarenlang leven ze gelukkig, maar op een dag vindt het meisje haar verstopte zwanenpak terug, trekt het aan en verdwijnt. In de Molukse versie is het meisje een makreel die een meisje wordt zodra ze haar sarong uittrekt. Als ze de sarong jaren later terugvindt, kan ze weer in een makreel veranderen en keert ze terug naar haar zes zusters.
Veranderende orale vertelcultuur
De volksverhalen zijn geenszins bestemd voor kinderen maar toegesneden op een meer volwassen publiek: er vloeit bloed, er wordt gespiest, er rollen koppen, er is verzengend vuur, er wordt gevloekt en jongedames krijgen ‘s nachts hitsig herenbezoek. O, en er worden scheten gelaten en drollen gedraaid, maar dat vinden kinderen vast ook wel amusant.
Achterin het boek bevindt zich nog een (iets te?) beknopte Verklarende Woordenlijst met Molukse woorden. De stinkende durian en de slang is geen etnologische, wetenschappelijk verantwoorde editie maar bevat wel uiterst onderhoudende lectuur. Het goeddeels vergeefse veldwerk van Ezli Suitela en Vadim Dijkshoorn in zowel Nederland als op de Molukken laat zien hoe bepaalde orale tradities aan het vervagen zijn en om die reden tijdig gearchiveerd dienen te worden, maar als de veldwerkers naar andere, meer moderne en kortere verhaalgenres hadden gezocht, zouden ze hoogstwaarschijnlijk een bloeiende vertelcultuur hebben aangetroffen. Immers, het vertellen van verhalen is niet verdwenen, maar inmiddels wel veranderd… Ook op de Molukken, zo blijkt maar weer.
Ezli Suitela & Vadim Dijkshoorn: De stinkende durian en de slang: Molukse vertellingen. Zutphen, Walburg Pers, 2025, 222 bladzijden, zwart-wit tekeningen van Suitela ter illustratie. Website van de uitgever.
Laat een reactie achter