Vijftig canonteksten in de klas (16-21)

Bron: Wikimedia
Er zijn weinig dichters uit de oudere Nederlandse literatuur van wie de stem nog zo direct en herkenbaar tot ons spreekt als die van Gerbrand Adriaenszoon Bredero. In 1522 verscheen zijn Groot Liedboek, een bundel met meer dan tweehonderd liederen en gedichten. Het liedboek bevat drie afdelingen, onder de titels Boertig, Amoureus en Aandachtig (of ernstig). Uit elk van die drie afdelingen hebben we telkens één lied gekozen. De boertige liederen zijn genretafereeltjes, zoals we die ook in de zeventiende-eeuwse schilderkunst aantreffen. In de liefdesliederen maken we kennis met een minnaar, die veel liefdesverdriet te verwerken kreeg. In de ernstige of vrome liederen spreekt de dichter in aangrijpende bewoordingen over het menselijk tekort en smeekt hij om genade en de hulp van God.
Net als in andere leermiddelen proberen we ook hier poëzie en schilderkunst met elkaar te verbinden. Voor de zeventiende-eeuwse schilderkunst is dat goed mogelijk, omdat die kunst bij uitstek rijk is aan symbolische betekenis. De afwisseling van kijken, luisteren, lezen en interpreteren is niet alleen boeiend voor de leerlingen, maar ze zorgt ook voor een verdieping van de beleving van teksten, die door een grote historische kloof van de hedendaagse lezer verwijderd zijn.
Doelstellingen
- De leerlingen kunnen het schilderij ‘Vechtende boeren’ van Jan Steen beschrijven.
- De leerlingen kunnen aantonen dat het schilderij een plastische weergave is van de inhoud van het gedicht ‘Boerengezelschap’ van Bredero.
- De leerlingen zijn bereid om van gedachten te wisselen over hun ervaringen met ‘onbeantwoorde liefde’.
- De leerlingen kunnen aangeven op welke manier de ik-figuur van het lied ‘’s Nachts rusten meest de dieren’ van Bredero reageert op zijn onbeantwoorde liefde en die reactie beoordelen op grond van eigen ervaringen.
- De leerlingen kunnen het ‘Geestig lied’ van Bredero interpreteren als een verbale weergave van het Vanitasmotief uit de zeventiende-eeuwse schilderkunst.
Spaanse Brabander Jerolimo is een blijspel uit 1617 van Gerbrand Adriaenszoon Bredero. Het toneelstuk gaat over de Antwerpse Spanjaard Jerolimo, die zonder geld naar Amsterdam verhuist en zich daar voordoet als rijk man. Er is nauwelijks een hoofdhandeling, maar het stuk bestaat uit een reeks levendige taferelen, die het Amsterdamse straatleven in de 17de eeuw oproepen. Het staat bekend als het hoogtepunt van het Nederlandse blijspelrepertoire uit de gouden eeuw.
We hebben in dit leermiddel gekozen voor enkele korte fragmenten op Youtube met acteurs van Theatergroep De Kale, die drie korte monologen uit de Spaanse Brabander naspelen. Daarin maken we kennis met drie belangrijke personages: de Antwerpse oplichter Jerolimo Rodrigo, de volksjongen Robbeknol en de vrolijke hoer Bleke An. Alle fragmenten worden in het leermiddel hertaald in hedendaags Nederlands. De bedoeling van de opdrachten is de leerlingen zowel de historische achtergronden te laten ontdekken als de aanknopingspunten met hun eigen actuele leefwereld.
Doelstellingen
- De leerlingen kunnen de drie belangrijkste personages van het stuk karakteriseren na het beluisteren en het lezen van hun monologen.
- De leerlingen kunnen de beluisterde fragmenten uit het stuk situeren in de context van de zeventiende-eeuwse maatschappij.
- De leerlingen zijn bereid om twee actuele thema’s uit het stuk ter discussie te stellen: ‘stereotypen en vooroordelen’ en ‘migratie en economische vluchtelingen’.
In dit leermiddel lezen (en beluisteren) de leerlingen twee liederen en drie sonnetten van Hooft. Ze brengen een kort virtueel bezoek aan het Muiderslot en bekijken een aantal zeventiende-eeuwse schilderijen rond de thema’s, die ze in de teksten tegenkomen. De gedichten van Hooft in hedendaagse spelling zijn met enkele kleine wijzigingen overgenomen uit de editie van Johan Koppenol uit 2004, maar voor onze vertalingen en woordverklaringen hebben we ook gebruik gemaakt van andere tekstedities. De vertalingen zijn geen ‘dichterlijke hertalingen’. Ze hebben alleen de bedoeling om de oorspronkelijke tekst toegankelijker te maken. De liederen worden niet alleen literair, maar ook muzikaal benaderd, d.w.z. met aandacht voor de melodie en de muzikale interpretatie.
Doelstellingen
- De leerlingen kunnen de historische en biografische achtergronden van de liedjes en de gedichten weergeven.
- De leerlingen kunnen de mythische allegorie in het lied ‘Zal nimmermeer gebeuren’ verklaren.
- De leerlingen kunnen de verwijzingen naar de antieke mythologie in de sonnetten verklaren.
- De leerlingen kunnen de kenmerken van de dichtvorm sonnet in deze gedichten aanwijzen.
- De leerlingen kunnen de liefdesdroom, een populair thema van de renaissancepoëzie, herkennen in enkele teksten uit de Nederlandse literatuur van latere eeuwen.

Joost van den Vondel (1587-1679) werd niet voor niets ‘de prins van de Nederlandse dichters’ genoemd, want hij blonk uit in zowat alle poëtische genres. In dit leermiddel maken we kennis met zijn gelegenheidspoëzie en met zijn zogenaamde hekeldichten. We vergelijken de rouwgedichten voor zijn overleden kinderen met enkele kinderportretten uit de gouden eeuw en zoeken overeenkomsten tussen zijn maatschappelijk geëngageerde poëzie en de hedendaagse protestliteratuur. De bedoeling van de opdrachten is de leerlingen zowel de historische achtergronden te laten ontdekken als de aanknopingspunten met hun eigen actuele leefwereld.
Doelstellingen
- De leerlingen kunnen de historische en biografische achtergronden van de gedichten beschrijven.
- De leerlingen kunnen de gedichten interpreteren als uitingen van de persoonlijke beleving en het maatschappelijke engagement van de dichter.
- De leerlingen kunnen de gedichten ‘Kinder-lijk’ en ‘Uitvaart van mijn dochtertje’ met elkaar vergelijken en de inhoudelijke verschillen aanwijzen.
- De leerlingen kunnen ‘Geuzenvesper of ziekentroost voor de vierentwintig’ vergelijken met een hedendaagse protestsong.
- De leerlingen zijn bereid om te zoeken naar actuele aanknopingspunten bij de thematiek van de gedichten.
De Lucifer vormt samen met Adam in ballingschap, of Aller treurspelen treurspel en Noah, of Ondergang der eerste wereld een trilogie over het ontstaan van de mensheid, haar ondergang en haar redding door Gods genade. Omdat dit leermiddel niet bedoeld is voor filologen, maar voor leerlingen van het voortgezet/secundair onderwijs, gaan we niet systematisch in op de literairhistorische achtergronden van het werk. Dat betekent dat we de vele interpretaties, die verband houden met zeventiende-eeuwse religieuze opvattingen, met de politieke context of met de biografie van Vondel, zoveel mogelijk buiten beschouwing laten. We hopen vooral dat de leerlingen geboeid zullen geraken door de poëtische verbeelding van Vondel en bereid zullen zijn om de thematiek ervan te actualiseren.
Het zeventiende-eeuwse Nederlands, waarin dit toneelstuk is geschreven, is vandaag de dag soms nog moeilijk verstaanbaar. Bovendien maakt Vondels poëtisch taalgebruik het nog extra moeilijk om zijn tekst goed te kunnen volgen. Daarom zijn we in de klas op een hertaling van het origineel aangewezen. Vondelspecialiste Marijke Meijer Drees maakte onlangs een complete hertaling van het origineel uit 1654. Daarin staan Vondels klankrijke verzen naast een hertaling in hedendaags proza zonder metrum en rijm. Met onze keuze voor de hertaling van Marijke Meijer Drees kiezen we ook meteen voor de integrale tekst en niet voor de een of andere ingekorte bewerking, zoals er in het verleden enkele gemaakt zijn ten behoeve van een moderne toneelopvoering. Door gebruik te maken van de integrale editie is de leerkracht echter niet verplicht om het werk in zijn geheel te bespreken. De tekst is bovendien te uitvoerig voor een klassikale benadering, zelfs als de leerkracht de werkvormen (voorlezen, doceren, stillezen, klassengesprekken en onderwijsleergesprekken enz.) voortdurend afwisselt. We adviseren de leerkracht dan ook om een verantwoorde keuze van tekstfragmenten te maken, waarbij hij/zij rekening houdt met de beschikbare tijd, de voorkennis en de belangstelling van de leerlingen en alle andere factoren, die het didactisch proces kunnen beïnvloeden.
Een uitvoerige verantwoording van dit leermiddel is hier te vinden.
Doelstellingen
- De leerlingen zijn bereid om met behulp van de gegeven achtergrondinformatie het toneelstuk zelfstandig te lezen in een hedendaagse hertaling.
- De leerlingen kunnen de kenmerken van de klassieke tragedie in de Lucifer aanwijzen.
- De leerlingen zijn in staat om de thematiek van de Lucifer te herkennen in hedendaagse conflictsituaties.
- De leerlingen kunnen het resultaat van Vondels verbeelding vergelijken met picturale barokke meesterwerken die de val van de engelen afbeelden.
- De leerlingen zijn bereid om met behulp van een analyseschema voor theaterteksten een gemotiveerde bespreking en beoordeling van het stuk te schrijven.
Constantijn Huygens (1596-1689) werd vroeger niet op één lijn geplaatst met andere grote zeventiende-eeuwse dichters zoals Hooft en Vondel, maar de laatste tijd is het besef ontstaan, dat Huygens misschien wel de allergrootste is. Van zijn grote veelzijdigheid getuigen de vele poëtische genres die hij beoefende: lange gedichten, liedjes, sonnetten en epigrammen. De leerlingen beluisteren en interpreteren in dit leermiddel twee liedjes en een sonnet. Met behulp van activerende werkvormen zoeken ze ook naar overeenkomsten en verschillen tussen de teksten van Huygens en hedendaagse gedichten, en tussen de wereld van de 17de eeuw en hun hedendaagse ervaringswereld.
Doelstellingen
- De leerlingen kunnen associëren bij het woord ‘ster’ als koosnaam voor de geliefde.
- De leerlingen kunnen de verschillende betekenissen van de metafoor ‘sterre’ in de poëzie van Huygens achterhalen.
- De leerlingen zijn bereid om de muzikale versie van de gedichten in de uitvoering van de Camerata Trajectina te beluisteren en erop te reageren.
- De leerlingen kunnen ‘Op de dood van Sterre’ vergelijken met ‘Kinder-lijk’ van Vondel en de inhoudelijke overeenkomsten en verschillen aanwijzen.
- De leerlingen kunnen dit gedicht ook vergelijken met een sonnet van Gerrit Achterberg over de dood van zijn geliefde.
Alle leermiddelen kunnen gedownload worden op KlasCement, de educatieve portaalsite van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming. Op deze website staat ook een didactische verantwoording van onze digitale leermiddelen bij canonteksten uit de Nederlandse literatuur.
Het spijt me verschrikkelijk, maar ik krijg de indruk dat de zeventiende eeuw alleen maar uit schrijvende mannen bestond en dat er geen vrouwen waren die iets van belang produceerden. Geen Anna of Maria Tesselschade Roemers Visscher, geen Johanna Hobius, geen Katharina Lescailje, geen Gesina Brit, Johanna Coomans, geen Margareta van Godewyk of Charlotte de Huybert. Geen Anna Maria van Schurman zelfs en ook geen Maria Margaretha van Ackerlaeken. Geen Sibylle van Griethuysen of Maria Petyt. En zo kan ik nog heel lang doorgaan…
Sorry, maar ik volg gewoon de canon van de KANTL. Er is een update op komst. Als daar teksten van de genoemde auteurs bij zijn, dan zal ik daar graag ook leermiddelen over samenstellen.
Pardon, Huygens misschien wel de grootste? Ben wel benieuwd naar de argumenten die daarvoor kunnen worden aangedragen. Kunt u een tipje van de sluier oplichten?
Op het eerste gezicht zou dat Vondel moeten zijn. Maar die is toch vooral toneelschrijver geweest en toneel in verzen is eigenlijk geen poëzie. Vondel schreef daarnaast vooral gelegenheidspoëzie. Huygens heeft verschillende poëziegenres beoefend en hij was ook vertaler en componist. Volgens zijn biograaf Strengholt is Huygens aan een herwaardering toe.
Daarnaast heb ik het gevoel dat leerlingen bepaalde gedichten van deze zeventiende-eeuwse figuren misschien meer zouden kunnen waarderen: Westerbaen, Focquebroch, Van Rusting, Bruno, Sluyter, Van der Merwede… Moeten het per se canonfschrijvers zijn?
Westerbaen was duidelijk een poeta minor. Ik herinner me een artikel waarin een gedicht van Westerbaen over het stokje van Oldenbarneveldt wordt vergeleken met het gedicht van Vondel over hetzelfde onderwerp. Sommige grappige verzen van Focquenbroch zouden de leerlingen wel kunnen aanspreken. De andere namen ken ik niet. Ik herhaal wat ik hierboven al heb geantwoord: als die schrijvers in de canon van de KANTL worden opgenomen, dan zal ik daar graag leermiddelen over ontwikkelen.
Dank voor je toelichting.
Ik zie Huygens meer als een soort Gesamtkunstwerk (samen met twee van zijn zoons) dan als een heel groot dichter. Veel van zijn poezie is erg gekunsteld, overdreven ingewikkeld.
Lezen OVER Huygens is vaak interessanter dan iets VAN hem lezen. Dat heeft hij gemeen met de latere Tachtigers: er zijn prachtige boeken over hen verschenen, maar als je een boek van hen zelf leest valt dat altijd tegen.