Familierijmpjes
Iedere keer dat we hadden gedineerd met mijn schoonvader, trok hij zijn vlinderdas recht en zei: “Ik ben verzadigd en verkwikt.” Zijn dochters veerden op en vulden aan: “En aanmerkelijk aangedikt!” En dan zei moeder: “Maar voor de afwas ongeschikt.”
Werd er hier nieuwe informatie verstrekt? Leerde iemand iets van dit miniatuurgesprekje dat hij of zij nog niet wist? Toch was een etentje niet geslaagd als die zinnen niet waren uitgesproken.
Wie denkt dat taal bedoeld is om mee te communiceren, heeft nooit in de boezem van een gezin geleefd. Of tenminste niet in dat van mijn schoonvader. Als je hem een kopje koffie vroeg, zei hij: “Ik sla niks af als vliegen.” En als hij dat kopje aan zijn lippen zette: “Lekker bakkie!” Waarom zou je een grapje maken waarvan alle aanwezigen de clou al kennen? Waarom denk ik – mijn schoonvader is allang dood – nog altijd aan die vliegen als iemand me vraagt of ik koffie wil?
Drieledig
Taal heeft veel meer functies dan het overdragen van zakelijke informatie. Sterker nog, die overdracht vormt waarschijnlijk maar een heel klein deel van ons taalgebruik. Taal dient ook om te laten merken dat we contact met elkaar hebben – als een teken dat we op dat moment allemaal aan hetzelfde denken: aan het feit dat we zo lekker gegeten hebben. Aan hoe we ons allemaal de eerste keer herinnerden dat iemand dat grapje over die vliegen maakte, en wat een lol we toen hadden.
Samen ergens mee bezig zijn is natuurlijk het fijnste wat er is. Apen vlooien elkaar, en om diezelfde reden vertellen wij elkaar steeds weer hetzelfde: om te bevestigen dat we bij elkaar horen, dat er heel even bijna geen verschil is tussen ons.
Een andere functie is die van de dooddoener. Veel mensen hebben een standaardmanier om te reageren op ongewenste vragen van hun kinderen. Vragen ze voor de honderdste keer ‘wat?’, dan zeggen ze: ‘zak patat!’ of ‘klap op je gat, dan heb je wat!’ Zulke antwoorden zijn aardige, grappige manieren om de vraag te ontwijken – maar je kunt ze nooit buiten het gezin toepassen. Als je baas ‘wat?’ zegt, kun je niet over die patat beginnen. Ook hier creëren juist die afgesleten clichés, die eindeloos herhaalde platitudes, een sfeer van verbondenheid.
Die grapjes gaan om die reden ook generaties lang mee, ik ben ervan overtuigd. Ik kon het niet helpen: zodra mijn dochter de leeftijd ervoor had, zei ik iedere keer als iemand een zin eindigde op dus: “Een klap is geen kus! En een olifant kan niet door de brievenbus!” Net zo lang tot ze het zelf ook begon te zeggen, vooral als ik zelf een zin veelbetekenend eindigde op dus. Het was misschien storend, want ik had net een zeer belangwekkende mededeling gedaan. Maar het was ook hartverwarmend: mijn dochter wordt hopelijk minstens honderd jaar, en dit zinnetje zal dan overleven tot in de eenentwintigste eeuw. Net zoals de drieledige verzuchting over het lekkere eten, het toegenomen lichaamsgewicht, en de naderende afwas.
Dit stukje verscheen ieder in het tijdschrift Gen
Aanvullend: een mooi boek waarin de karakteristieke taal van het gezin een hoofdrol speelt, is Familielexicon van Natalia Ginzburg.
tweeëntwintigste eeuw?
Hoe kan één stukje ieder in tijdschrift Gen (of een willekeurig ander tijdschrift) verschijnen?