De schrijver P.F. Thomése debuteerde in juni 1986 in De Revisor. Bijna veertig jaar geleden. Inmiddels heeft hij een indrukwekkend en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Het wordt tijd dat hij de Constantijn Huygens Prijs eindelijk eens krijgt. Uit eerder werk, van onder andere Heldenjaren (1994) tot Vaderliefde (2019) heeft uitgeverij Sunny Home enkele fragmenten gepubliceerd in GrensVariaties, met illustraties van Thé Tjong-Khing. Korte teksten, waarin Thomése zich van de melancholische kant laat zien. Bovendien is er een muziek-CD toegevoegd met als hoogtepunt ‘Polymetrisch heimwee’ van componist Martijn Padding.
Polymetrie, zegt mijn good old Van Dale, is ‘het gelijktijdig optreden van verschillende maatsoorten’. Dat heeft met ritme te maken. Met stijl, als het om schrijven gaat. In het geval van Thomése zeer herkenbaar. Je hoeft maar een paar regels te lezen, of een alinea en je herkent de schrijver. Ook in de fragmenten in GrensVariaties, waarin de gemoedstoestand wordt beschreven van het zijn en niet-zijn. Als oudere schrijver kijkt Thomése op zijn leven terug. Hij is een ‘terugschouwer’, om met Willem Brakman te spreken.
Flarden
Ernstige melancholie. Maar toch niet te zwaar, door het contrast in de zinnen en de subtiele ironie. Zo wordt de fantasie in de eerste zin van het fragment ‘Centaur’ – ‘Ooit kon ik paardrijden als Winnetou.’ – onmiddellijk gerelativeerd door het ontnuchterende decor in de zin die erop volgt: ‘Dat had ik geleerd in het Winterswijkse familiepension van meneer Ten Pas.’ Goed ritme, deze zin; de schrijver in galop. En een geestige tegenstelling: Winnetou versus meneer Ten Pas. Een tiental regels verderop blijkt er helemaal geen sprake van een paard, maar reed de jonge ‘ik’ op een ‘newforestpony’. De werkelijkheid is onontkoombaar. De foto in het familiealbum laat het onverbiddelijk zien. Maar de fantasie bestaat nog. De jongen zit op het paard. Berijder en paard vormen één geheel: ‘Net als de fabelachtige centaurs uit de Griekse heldenwereld had ik vier benen, en de meeste verhieven zich boven de grond, zodat het voelde of ik zweefde.’ Dat is Winnetou voorbij. Maar hoe hoog de jongen ook draaft, zijn ontsnapping aan de werkelijkheid duurt maar kort: hij ontdekt dat hij is verdwaald. Een angstig moment, dat in het verhaal wordt bezworen door ironie: ‘Met de groep van meneer Ten Pas waren we hier nooit geweest.’
Het is kenmerkend voor het werk van Thomése dat hij de dromen van zijn personages laat mislukken. De jongen in ‘Centaur’ is geen Winnetou, die met ‘één oog open’ sliep. De jongen wil naar huis. Hij begint al honger te krijgen. Hij is de grens met Duitsland gepasseerd. Er zijn dus twee werelden, wil de schrijver zeggen: die van het verhaal en die van de werkelijkheid. Tussen die twee schrijft de schrijver heen en weer. ‘Heimwee’ beschrijft de melancholie, de weemoed van de verloren tijd. Thuis. ‘Op een dag blijk je dat te zijn vergeten: hoe het is. Je weet alleen nog hoe het was, maar dat is iets anders.’ De tijd heeft een wig gedreven tussen toen en nu. Je kunt niet meer terug. Zoals ook de overleden vader niet meer terugkwam. Het verleden is nog slechts in beelden, in flarden op te roepen. Vertekend, bestaat de herinnering in taal. Zoals in het gemis de afwezige aanwezig is.
Grensgebied
Het is mooi om een fragment uit eerder werk op deze manier uit te lichten. Een fragment dat klinkt als bekende muziek. Een vroegere hit: ‘Heldenjaren’. De jeugdjaren uit de jeugd van Thomése in Zaltbommel, het rivierengebied. Daar kon hij verdwijnen in de stilte van het landschap. Hier is ironie overbodig. Ernstig proza, onder invloed van Herman de Man en Nescio. De jongen met goddelijke gevoelens in het levende landschap: ‘Ik week terug van de wereld der mensen.’
Niet alleen op de CD klinkt muziek (en de voorleesstem van Thomése – al lees ik liever zelf in stilte om geheel in de tekst te verdwijnen) ook in ‘Regenmuziek’ dringt pianospel van het papier door tot de lezer. Maurits Mual, de schoonvader van Thomése kreeg in zijn jeugd in Indië pianoles van njonja Alma. Zij laat hem zien hoe het moet: ‘En hij maar kijken naar die zwarte tekens die als regendruppels van het blad druipen, en naar die losse vingers, feilloos schijnen ze te weten onder welke toetsen de juiste tonen zich verborgen houden.’ Ook hier komen het zichtbare en het onzichtbare samen.
Het betreft in GrensVariaties slechts enkele voorbeelden van Thoméses schrijverschap. Zijn oeuvre is meer, weidser en beslaat verschillende genres. Grensoverschrijdingen: voetbalverhalen in Hard Gras, polemische artikelen, essays in tijdschriften en dagbladen, en reisreportages die uitgroeiden tot de J. Kessels-romans. Avontuurlijk, hilarisch en, het laatste deel, weemoedig. Ik J. Kessels beschrijft de teloorgang van een vriendschap. Niet door het verhaal, maar omdat J. Kessels ‘echt’ bestond en als personage niet wilde bestaan. In het laatste hoofdstuk beschrijft Thomése die tegenstelling even koelbloedig als met weemoed, verwijzend naar het slot van On the road van Jack Kerouac: ‘En toch is het de J. Kessels die ik zo autobiografisch én natuurgetrouw heb beschreven in The Novel die ik het meeste mis.’ Het personage dus: ‘Die geromantiseerde beste vriend mis ik eerlijk gezegd meer dan de echte, die zich hier [in Tilburg] achter dat verschoten gordijn zou moeten bevinden, een reünies frequenterende ouwe lul die nu tussen zijn eigen vuile lakens snurkend de echte J. Kessels lag uit te hangen.’
Het schrijverschap van Thomése bevindt zich in het grensgebied tussen zijn en niet-zijn, tussen fictie en werkelijkheid. Dat is zijn domein. De fragmenten in GrensVariaties laten dat heel duidelijk zien.
GrensVariaties, P.F. Thomése, luxe paperback, met CD met muziek van het New European Ensemble, € 19,95

Laat een reactie achter