’t Was een woud zonder wegen of sporen,
Waar een bedelmeisje in verdwaalde.
Ze schreide, en de duisternis daalde,
Ze meende een voetstap te horen.
Een duizling van angst beving haar;
Nu school ze achter tak en doren;
Hier werd het bos ondoordringbaar.
Ook dit geluid ging verloren,
Geen vogels der nacht zelfs roerden;
Een klamme mist kwam gestegen.
Ze hoorde een stem die haar noodde
Tot rusten in stilte en vrede.
Weer hoorde ze een trage schrede;
Toen wist ze: dit was de bode
Van ’t oud Geheim, steeds verzwegen,
Waarheen alle wegen voerden.
Hendrik de Vries (1896-1989)
uit: Toovertuin (1946)
Abonnees van Laurens Jz Coster krijgen iedere werkdag een gedicht in hun mailbox
Laat een reactie achter