Tre donne was de titel van een een theatraal concert, een visueel kostuumspektakel waarin drie Nederlandse sopranen – Jennifer van der Hart, Wendy Roobol en Janneke Stoute – een stem gaven aan het 16de-eeuwse trio Tre Donne di Ferrara, drie virtuoze zangeressen aan het hof van Hertog Alfonso d’Este II van Ferrara: Laura Peverara, Livia d’Arco en Anna Guarini. Drie sopranen die de vrijheid hadden kregen om op te treden, tegen de gewoonte van de tijd in, met een Concerto delle donne, voor de intimi van Hertog Alfonso en Margheritta Gonzaga, zijn nieuwe, 14-jarige, zeer muzikale echtgenote uit Mantua. De optredens van de Tre donne duurden althans zolang Alfonso leefde – na zijn overlijden werd de sopranenrol weer gewoon gezongen door een ‘mezzo-soprano castrato (en travesti)’.
Samen met mijn man Ton van der Wouden had ik dit boeiende concert over drie Italiaanse vrouwenlevens juist bijgewoond toen Nelleke Moser voorstelde om vandaag antwoord te komen geven op de vraag wat we nog echt willen weten over ons vakgebied. Meteen dacht ik: naar welke vroegmoderne Nederlandse tre donne zou ik nog veel meer onderzoek willen doen?
Voor de Leidse theatergeschiedenis zou ik het wel weten: de tre donne die de exploitatie van de jonge Leidse Schouwburg en de Pikeurschuur in Den Haag overnamen na de dood van de oprichter, Jacob van Rijndorp in 1720: zijn vrouw Anna de Quintana en zijn drie dochters Maria, Isabella en Adriana van Rijndorp – ok, quattro donne. De periode onder hun leiding wordt beschouwd als een interregnum, maar hoezo? Het eerste vrouwelijk directeurschap van twee lokale schouwburgen zou juist een belangrijk uitgangspunt voor verder onderzoek moeten zijn.
Van de vroegmoderne Nederlandse actrices zijn er nog tientallen alleen met hun naam en toenaam bij ons bekend, voornamelijk via de lemma’s in het Digitaal Vrouwenlexicon. We weten inmiddels meer over de drie pioniers, Ariana van den Bergh, Susanna van Lee en Elisabeth de Baer, maar hun dochters, hun kleindochters, hun achterkleinkinderen en de andere ondernemende vrouwen die zich bij de gezelschappen aansloten?



En dan het oeuvre van onze toneelschrijfsters: dat had al lang beschikbaar moeten zijn in edities, zowel voor onderzoek als voor nieuwe voorstellingen, zoals Imre Besanger heeft gedaan in de reeks Vondel was een Vrouw. Beschikbaar binnen toneeldatabase CENETON of daarbuiten, in boekvorm. In de landen om ons heen kunnen ze zich niet voorstellen dat wij van onze zeventien vroegmoderne vrouwelijke toneelauteurs – diciassette donne als de studenten in mijn Leidse werkgroep goed hebben geteld – minder dan de helft van hun werk hebben getranscribeerd. Van een twaalftal stukken staat niet eens een facsimile online. Hoe kunnen we onderzoek doen naar vrouwelijk auteurschap als de teksten niet beschikbaar zijn?
Waarom moeten we deze teksten bestuderen? Studenten en leerlingen vinden het heel boeiend om te zien hoe vrouwelijke toneelauteurs de bekende verhalen waarop de stukken zijn gebaseerd, hebben bewerkt en naar hun hand hebben gezet. Drie voorbeelden daarvan (Tre donne):
- Lucretia van Merken heeft binnen het bekende verhaal van Leidens Ontzet in haar versie – het treurspel Het beleg der stad Leyden (1774) – ruim plaats gemaakt voor de heldin die de stad daadwerkelijk redt, Magdalena Moons, en voor de dochter van de burgemeester, Elisabeth van der Werf. De discussies tussen deze twee vrouwen vormen de rode draad van het treurspel.
- Margareta van der Werken heeft in Oedipus aan het hof van Admetus (1783) een belangrijke rol toebedeeld aan de dochter van Oedipus, de sterke Antigone, die de leiding neemt tijdens de reis met haar blinde vader.
- Catharina Verwers heeft voor haar blijspel De Spaensche heydin (1644) een theatrale versie gemaakt van ‘seldsaem trougeval’ uit de Trouringh van Jacob Cats, bekend als ‘Het Spaensch heydinnetje’. De dichteres maakte onder meer gebruik van liedjes zoals ‘Op danckbare ghedachten’, waarin we kennismaken met de hoofdpersoon van het blijspel, de jonge vrouw Preciose, op de verleidelijke melodie van ‘Si tanta gratiosa’:
Pre. OP danckbare ghedachten!
En siet doch eens hoe dat de Somer tijen,
Door Sephiers soete krachten,
De aerd versiert met hare schilderijen. (vs. 71-74)
Ook heeft Verwers voor dit blijspel diverse vrouwenrollen toegevoegd. Zo verschijnt veel vroeger dan in Cats’ verhaal de biologische moeder van de hoofdpersoon op toneel, Giomara de Menesses, Landt-Drostin van Murcia. Dertien jaar geleden is haar dochter ontvoerd en zij kan zich daar absoluut niet bij neerleggen. In het tweede bedrijf komen we haar tegen in een emotionele nachtscène met haar dienstmeid Catharijn. Ik wil graag Johan Koppenol vragen om de volgende scène met mij te spelen:


Vrou Giomara de Moeder van Constance in haer nacht-ghewaet, met haer Maeght Catharijn, met licht in de handt.
Guiom.
O Alles-siende Godt! verhoort mijn anghstigh kermen,
(320) Mijn traentjes goede Godt, laet die u doch erbarmen,
Die ick ootmoedich stort voor uwe voeten, Heer,
Met jammerlijck gesught; o Oppervooght! sie neer
Op uwen dienares, die nu al dartien jaren,
Gedurich heeft gebeen, op dat ghy soudt bewaren
(325) Mijn uytverkooren kint, dat ghy my hebt verleent. […]
Waer datse nu mach zijn, ick macher niet om dencken;
(340) Mijn overdroeve siel, die moet die sal verdrencken
In dese bracke vloedt.
Cath. Me-Vrou ay stilt u klacht,
Dempt al dit naer gheween.
Giom.Ten is niet in mijn macht
Dat ick dees Beeckjes stelp, maer salder in verdwijnen
Door leet en ongedult, ay sie ach Cathrijne!
(345) Mijn bange siel beswijckt, als ick om ’t lieve wicht,
Dat soo uytmuntent was van wesen en ghesicht,
Soo sedigh en so soet, soo aenghenaem van gaven,
Als ick dat al bedenck, dan schijnt mijn siel begraven.
Bedolven in een put soo diep ja sonder endt?
(350) Ay my benaude hart! waer ick my keer of wend,
Het is my al te nauw.
Cath. Me-Vrou ay weest te vreden,
Ick hoop de goede Godt sal over u gebeden
Wel deernis krijgen, ay, ay matight maer u klacht,
Vertrou maer op u Godt, vertrou maer op sijn macht:
(355) Ay lieve Landt-vooghdin laet ick u gaen gheleyen
Nae uwe legerstee, daer u mijn Heer sal beyen.
Dit is één van de acht lezingen op het symposium dat op 3 juli 2025 werd georganiseerd ter gelegenheid van het afscheid van Johan Koppenol als hoogleraar Oudere Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Het thema van het symposium was: ‘Wat willen we nog weten in de historische neerlandistiek?’



Wat ik wel een bijzonder stuk vond was “wanhoop en redding” van Wilhelmina Catherina Lochmann van Königsfeldt uit 1803. In die tijd werd Wilhelmina geprezen om haar mannelijke en krachtige taal. De emoties spatten het tekstboekje uit. Maar er zitten een paar prachtige passages tussen? Sentimenteel en iets te lang? Ja, maar ook memorable passages en dilemma’s.
https://www.google.nl/books/edition/Wanhoop_en_redding/saJlAAAAcAAJ?hl=nl&gbpv=1&pg=PP7&printsec=frontcover