
De Franstalige Belgische schrijfster Évelyne Wilwerth heeft het zich in 1992 niet gemakkelijk gemaakt door de biografie van Neel Doff te schrijven. In ieder geval niet voor de eerste helft van die biografie: de jaren waarin Doff in Amsterdam opgroeide in bittere armoe, en de jaren waarin ze als jong volwassen vrouw in razend tempo uit die armoede opklom en een dame werd, in Brussel, in Antwerpen en in Genk. Die jaren heeft Doff zelf aan het begin van de eenentwintigste met enorm talent beschreven, en Wilwerth heeft weinig andere bronnen voor die jeugd gehad, behalve wat teruggevonden niet-uitgegeven manuscripten.
In de eerste helft van het boek verlangde ik af en toe vooral naar een uitgave van die manuscripten, eventueel met wat voetnoten, als Wilwerth de naam gevonden heeft van de dokter die Doff in haar jeugd medisch onnodig heeft betast. Ze heeft haar best gedaan een eigen literaire vorm te vinden, maar die is veel minder overtuigend dan wat Doff heeft opgeschreven. En ik neem aan dat zo’n beetje alle lezers van een biografie als deze eerst Jours de famine et de détresse, Keetje en Keetje Tippel hebben gelezen. (Het eerste boek is in de jaren zeventig vertaald door Wim Zaal als Dagen van honger en ellende, het derde deel vorig jaar door (mijn Nijmeegse collega) Anna Geurts als Keetje op straat).
In de jaren zeventig stond Keetje Tippel een tijdje in de belangstelling, maar dat was grotendeels de belangstelling van een verlekkerde male gaze (met als dieptepunt de verschrikkelijke film van Paul Verhoeven). Anna Geurts, die inmiddels ook enkele geleerde artikelen over Doffs werk schreef, lukt het hopelijk meer serieuze aandacht te genereren voor dit uitzonderlijke talent.
Schoonmoeder
Maar dat wordt allemaal helemaal anders in de tweede helft van het boek. Over haar leven na pakweg haar dertigste heeft Doff, die als 84-jarige overleed, nauwelijks geschreven, dus hier moeten we het echt hebben van Wilwerths onderzoek: haar wonderlijke huwelijken met twee mannen die haar in allerlei opzichten hebben geholpen op te klimmen en van wie Doff tegelijkertijd nooit écht gehouden heeft, omdat het standsverschil te groot was: zij konden nooit die jaren van ellende echt navoelen. Haar vreemde verhouding met de bourgeoisie van Antwerpen, in wier midden ze leefde en die ze toch ook verafschuwde. Haar vereenzaamde laatste jaren in Genk, hoe ze daar steeds opvliegender en bemoeizuchtiger en ongelukkiger werd.
Tijdens haar leven werd Doff slechts één keer geïnterviewd. Zelf kreeg Wilwerth, 50 jaar na het overlijden van haar onderwerp, nog slechts een enkele kennis te spreken. Veel van haar bevindingen komen uit heel zorgvuldig lezen: dat de lesbische passages in Angelinette mogelijk op eigen ervaringen gebaseerd waren, net als de angst om zwanger te zijn van een donkere man. Er zijn voor een nieuwe biograaf, kortom, nog wel meer dingen te ontdekken.
Wilwerth schrijft kortom ook over de minder aangename kanten van een vrouw die self made was en die tegen alles en iedereen een plaats in de wereld had opgeëist – die daar prachtige boeken over schreef, die tot haar dood sociaal bewogen bleef, die ook echt wat bereikte met haar intelligentie en talent. Die genuanceerde aandacht maakt de biografie sterk.
Gravure
Het zit ook wel een beetje in het eerste deel. Wilwerth laat zien dat de bittere armoe toch ook wel wat te maken had met het karakter van de ouders, die allebei eigenlijk nauwelijks opgewassen leken te zijn tegen het ouderschap en toch 10 kinderen kregen. Die allebei geregeld van alles en nog wat uit handen lieten vallen, waarna er weer met het hele gezin verhuisd moest worden naar een andere stad. Omgekeerd breekt Wilwerth dan weer wel een lans voor Doffs eerste schoonmoeder, die misschien toch wat minder kil en afstandelijk was dan de lezer van Keetje zou kunnen menen.
Toch roept Neel Doff. Biographie vooral ook het verlangen op naar een goede en toegankelijke editie van het hele werk. Om te beginnen natuurlijk alle uitgegeven boeken (die moet je nu echt heel erg bij elkaar sprokkelen, vaak in onduidelijke digitale edities), én van de manuscripten waar Doff kennelijk af en toe het ergste uit heeft weggesneden, én van haar correspondentie met vooral Belgische schrijvers en dichters.
Wat daar ook nog bij moet: een uitgebreidere collecties foto’s. In dit boek staan er een paar, maar Wilwerth beschrijft er nog meer. Bovendien heeft Doff lange tijd voor heel veel kunstenaars geposeerd. Ook daarvan staat in dit boek slechts een selectie afgebeeld. Op internet valt er trouwens niet veel méér te vinden.
Op de voorkant staat wel een heel schrijnende gravure, die ik hiermee ook voor het eerst aan het internet geef, van Félicien Rops. Waarin een vrouw, een moeder, duidelijk haar geheel naakte dochter te koop aanbood. Doff stond model voor de dochter. Haar hele leven zou Neel Doff een afschuw voor haar moeder voelen.
Evelyne Wilwerth. Neel Doff. Biographie. Éditions Bernard Gilson, 1992. Alleen nog antiquarisch te verkrijgen.
De afbeelding toont Le doigt dans l’oell van Félicien Rops. Is al lang op internet te zien via verkoop art gallery’s. Rops kon, in die tijd, makkelijk aan zijn modellen komen. Hij was dik bevriend met de moeder van twee dochters waarmee hij naar Amerika reisde. Eén daarvan is op de gravure te zien.
Het boek vermeldt: “ Neel Doff a servi de modèle”.
Het boek vermeldt als titel:” Ma fille, Monsieur Cabanel”. Bij het zoeken naar “ Le doigt dans l’oeil” vind ik een andere afbeelding.
Vanaf de jaren negentig kwam ik geregeld in Wallonië, later heb ik er nog langere tijd gewoond. Waarschijnlijk in 1992 heb ik daar de biografie van Neel Doff gekocht en gelezen. Daarna heb ik die niet meer herlezen, maar het boek maakte indruk. Waarom ik vooral reageer is dat ik een recensie (door Geert Mak) van de Nederlandse vertaling had ingevoegd (NRC 04-12-1992). Zijn kritiek is niet mals: “E.W. doet kortom alles wat je volgens mij als biograaf niet mag doen…”Het uiteindelijk oordeel is niet geheel negatief. Mak besluit:”Zo wint…uiteindelijk het respect.”