Wat iedereen moet weten over taal (14)

Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier de komende weken op een rijtje.
Er bestaan twee soorten taalwetenschappers: degenen die geïnteresseerd zijn in het fenomeen ‘menselijke taal’ als een eigenschap van de menselijke soort of van de menselijke samenleving, en degenen die zich exclusief richten op één specifieke taal. Dat laatste type bestaat in Nederland of Vlaanderen eigenlijk niet echt meer. Ook degenen die zich in hun werk op het Nederlands richten, beschouwen het Nederlands daarbij als een voorbeeld van menselijke taal, en proberen hun theorieën zo op te stellen dat ze rekening houden met hoe andere talen werken. Ik geloof dat ze in andere culturen nog wel bestaan, van die mensen dei alleen een taal beschrijven willen, vaak hun eigen taal, maar we moeten echt enkele decennia teruggaan om ze nog bij ons te vinden.
Welnu, de taalwetenschappers van het eerste type – die zijn in de meerderheid en in het Nederlandse taalgebied dus de enigen – denken waarschijnlijk inmiddels allemaal dat meertaligheid gewoon is, in de wereld.
We kunnen het begrip meertaligheid in tweeën opdelen. Er is de meertaligheid van het individu – daarover gaat vraag 4 gedeeltelijk – en de meertaligheid van de samenleving. Op dat laatste richt ik me nu.
Buitenwereld
Puur eentalige samenlevingen bestaan niet of bijna niet. Je moet naar landen als Noord-Korea gaan om pogingen te vinden om zoiets te bereiken: Chinees-, Japans- or Russisch-talige minderheden worden er niet of nauwelijks getolereerd. In een grijs verleden zijn er bijvoorbeeld nog wel Chinese scholen geweest, maar voor zover bekend zijn die aan het eind van de twintigste eeuw allemaal gesloten. Zelfs dialecten worden er onderdrukt, en met name wordt er een felle strijd gevoerd naar taalgebruik dat te Zuid-Koreaans is. Zoiets heeft een regime nodig met enorme oppressie en de wens om binnen te dringen in het persoonlijk leven van de burgers. Juist doordat het regime zo repressief is, hebben we weinig gegevens over wat het resultaat van dit alles is.
Andere landen kennen altijd sprekers van meerdere talen, ook als dat vooral niet-officiële talen (of dialecten) zijn van het land in kwestie. Voor zover we kunnen terugkijken is dat ook eigenlijk altijd zo geweest, vooral als we inzien dat regionale talen, streektalen, dialecten ook talen zijn en voor meertaligheid kunnen zorgen. Het is wonderlijk om dat te beseffen, omdat het ingaat tegen een in Europa sinds de negentiende gewortelde gedachte dat eentaligheid de norm is of op zijn minst het ideaal.
Op een iets kleinere schaal dan de natiestaat vinden we soms wel een vorm van eentaligheid, namelijk in kleine, op de een of andere manier van de buitenwereld afgesloten gemeenschappen. Maar omdat helemáál van de buitenwereld afgesloten zijn nauwelijks bestaat, vooral niet op langere termijn, kun je hier nauwelijks spreken van de ‘gewone’ stand van zaken.
Logischer
Als meertaligheid voor samenlevingen gewoon is, dan geldt dat ook voor individuen. Een meertalige samenleving kan niet functioneren als niet minstens een deel van de bevolking ook meertalig is en kan fungeren als een schakel tussen de verschillende groepen. Het is moeilijk dit precies te schatten, onder andere doordat het zo lastig is om talen en dialecten van elkaar te scheiden, maar de overgrote meerderheid van de bevolking is waarschijnlijk meertalig. De aanwijzingen die we zagen bij vraag 4 dat meertaligheid heel gezond is voor het brein, wijzen daar ook op. Er is bovendien geen harde bovengrens aan hoeveel talen een mens aankan, of de leeftijd waarop je tot op zekere hoogte nog een vreemde taal kunt leren.
Tot slot is ieder individu in ieder geval tot op zekere hoogte meertalig, zelfs als we ons beperken tot mensen die op het oog slechts één taal spreken. Iedere taal kent interne variatie – jongeren spreken anders dan ouderen, vrouwen dan mannen, of wat voor lijnen er in een samenleving ook getrokken worden – en individuen zijn daar van op de hoogte en kunnen daarmee omgaan. Je zou dit micromeertaligheid kunnen noemen.
Dit alles stelt ons wel voor een evolutionair raadsel. Als de gewone stand van zaken is dat mensen meertalig zijn, hoe komt dat dan? Is het niet logischer om te veronderstellen dat zich in de menselijke soort in eerste instantie één taal ontwikkelde en de mens daarop is ingericht?
Aangepast
Ik denk niet dat ‘iedereen’ het antwoord op die vraag moet weten. Ik denk eigenlijk dat niemand het weet. Er is alleen speculatie. Mijn veronderstelling is dat de mens enerzijds al in de prehistorie enerzijds in betrekkelijk kleine groepen leefde, maar tegelijkertijd in groepen die voortdurend andere groepen tegenkwamen, en daar dingen mee deed (zaken uitwisselen, partners vinden, enzovoort). Het was daarbij enerzijds zinnig als iedere groep een eigen taal had, die het onderscheidde van andere, maar anderzijds ook om te kunnen omgaan met de talen van minstens enkele andere groepen, of met een lingua franca in een groter gebied.
Hoewel het dus onwaarschijnlijk is dat in het allereerste begin de mens meteen twee talen uitvond, zou in de loop van de tijd, en mogelijk al vrij vroeg in de evolutie, meertaligheid ook voor de prehistorische mens cruciaal kunnen zijn geworden. En zou de menselijke taalvaardigheid zich daaraan hebben kunnen aangepast.
Relevante lemma’s in de Taalcanon: Bestaat er een talenknobbel? van David Peeters, Flora Vanlangendonck en Roel Willems.
Wat opvalt aan dit artikel waarin met grote stelligheid meertaligheid van de nationale bevolking wordt gepostuleerd, is dat er geen wetenschappelijke onderzoeksliteratuur aan te pas lijkt te zijn gekomen.
De claim “Als meertaligheid voor samenlevingen gewoon is, dan geldt dat ook voor individuen” kan een divisie-drogreden zijn, waarbij ten onrechte een kenmerk van het geheel wordt toebedacht aan ieder der samenstellende elementen. Dat er individuen zijn die de vertaalslag van de ene naar de andere taal kunnen maken is niet onlogisch. De aanname dat de overgrote meerderheid van de bevolking waarschijnlijk meertalig is, is dat echter wel. Voor de Nederlandse bevolking geldt dat ook niet, blijkt uit H. Schmeets & L. Cornips (2022): Taaldiversiteit in Nederland: Language diversity in the Netherlands. Taal & Tongval, 74(1), 75-106 (https://www.aup-online.com/content/journals/10.5117/TET2022.1.004.SCHM ). “Ruim driekwart van de 15-plussers geeft aan dat Nederlands thuis de voertaal is. De rest spreekt thuis het meest een regionale taal (10,2 procent) – waaronder Fries, Limburgs en Nedersaksisch –, een dialect (5,4 procent) of een andere taal (8,2 procent).” Er bestaat samenhang tussen Nederlands en opleidingsniveau: “Zo neemt het Nederlands als voertaal thuis toe naarmate het opleidingsniveau hoger is: van 61 procent van de personen met alleen basisonderwijs tot zo’n 82 procent bij de hbo-ers en universitair geschoolden.” Van de eerste generatie met een migratie-achtergrond spreekt 44 procent een andere taal. Meertaligheid is dus vooral een met migratie samenhangend verschijnsel, maar betreft een minderheid van de bevolking.
1. Volgende keer graag net als u eerder deed een Wikipedia-link plaatsen bij het noemen van een drogreden.
2. Het is een misverstand dat de Nederlandse bevolking representatief zou zijn voor de wereldbevolking. Het is dus simpelweg niet relevant om te tellen hoe het in Nederland zit. Ik ‘postuleer’ namelijk helemaal niets over de nationale bevolking. Zie bijvoorbeeld de titel van het stuk.
3. Wat u over Schmeets & Cornips zegt, is heel selectief (ook daar zie ik een patroon); eerst laat u de inheemse variatie (regionale talen en dialecten) en de meertaligheid van mensen die thuis Nederlands spreken buiten beschouwing; en dan concludeert u dat meertaligheid vrijwel alleen onder migranten voorkomt. (Al doet dit er gegeven 2 verder niet toe.)