
Ik heb nu de 25 vragen over taal beantwoord die uit een enquête kwamen onder bijna 550 taalwetenschappers. Dit zouden de vragen zijn waarop iedereen volgens hen het antwoord zou moeten weten. Zijn we er nu? Kun je zeggen dat je alles weet wat je weten moet als je de antwoorden op deze vragen kent – nog even los van of dat mijn antwoorden moeten zijn?
Gaandeweg tijdens de reeks werden de beperkingen van de methode me wel duidelijk. Over het onderzoek onder die 550 taalwetenschappers werd gerapporteerd in het tijdschrift Folia Linguistica. In dat tijdschrift publiceren verder vaak zogeheten typologen, onderzoekers die proberen overeenkomsten en verschillen tussen taal in kaart te brengen. Daaruit komt waarschijnlijk voort dat er (net) iets meer vragen over die overeenkomsten en verschillen in de lijst staan dan je anders zou verwachten. Aan de andere kant ontbreken vrij voor de hand liggende vragen zoals de volgende. Die wil ik de komende tijd gaan behandelen (we zijn nu toch bezig, al denk ik dat ik de komende dagen ook nog wat andere onderwerpen ga doen).
- Waar zit taal in de hersenen?
- Hoe verschilt de omgang van computers met taal van de onze?
- Waarom moeten we mensen nooit letterlijk nemen?
- Wordt het Engels ooit de enige taal ter wereld?
- Op welk moment in de evolutie van homo sapiens is taal ontstaan?
De vragen die ik zelf niet zo snel in het lijstje zou hebben opgenomen zijn ‘Wat is taalwetenschap?’ en ‘Wat is syntaxis?’ Ik denk niet dat het belangrijkste dat mensen over taal moeten weten is dat er een wetenschap is die taal bestudeert, of dat een van de subdisciplines syntaxis is. Ik heb overigens nu wel geprobeerd in de beantwoording van die vragen zaken te zetten die juist weer wat licht werpen op taal.
Ik heb overigens een paar jaar geleden een reeks video’s gemaakt die een overzicht van onze wetenschappelijke kennis van taal geven dat werd geleid door een handboek waar de focus juist lag op taal in de hersenen: die video’s staan hier. Nog weer iets langer geleden maakte ik een reeks met antwoorden op vragen die niet-taalkundigen over taal hadden gesteld aan de Nationale Wetenschapsagenda; daar lag de focus dus meer op wat min of meer toevallige voorbijgangers wilden weten over taal, niet wat taalwetenschappers erover te melden hadden.
Het beantwoorden van vragen is een belangrijke taak van de wetenschapper, ook al is het antwoord op heel veel van de vragen ‘dat weten we niet precies’. Ik zal het daarom in de toekomst ook wel blijven doen.
Dit was een superreeks. Dank je wel.
Inderdaad een superreeks.
Maar als het mag, wil ik een klein vraagje stellen. Als het niet mag, wel, dan doe ik het toch. 🙂
Denken we als we denken, voortdurend in woordtaal? Of dienen we een soort Mentalees te veronderstellen? “Mentalees” is een begrip verzonnen door Jerry Fodor. Hetgeen u uiteraard weet. Maar niet elke lezer.
En uiteraard, mag u mijn vraagje terzijde schuiven of fileren.
Volgens mij is het oncontroversieel dat we niet altijd denken in woordtaal; anders zijn het niet soms lastig zijn te verwoorden wat je denkt. Wie nadenkt over wiskunde, of schaakposities, of het opruimen van de rommelkamer, doet dat niet in volzinnen.
De vraag is vervolgens of wat we zonder woorden denken wel op een bepaalde manier een structuur heeft die syntaxis ook heeft (zo interpreteer ik mentalees). Dat is denk ik een open vraag, en voor een deel ook afhankelijk van wat je allemaal onder ‘denken’ verstaat, bijvoorbeeld waar de grens ligt met ‘voelen’.
Ronald: Denken we als we denken, voortdurend in woordtaal?
Het binnenbrein (denkbrein) met haar emoties gaat altijd over een – aspect van de – buitenwereld. Emoties hebben een zekere inschatting, een waardeoordeel over die buitenwereld en zijn daarmee cognitief-evaluatief.
De emoties hoeven niet verwoord te zijn voor ze spreken.
Mee eens dat het niet kan dat we veel in taal denken, want anders was verwoorden niet zo ontzettend lastig. Wel denk ik dat we woorden als etiketjes gebruiken voor ‘iets’ zodat we dat iets makkelijker kunnen groeperen met andere ietsen en ook weer woorden voor de verbanden tussen de ietsen. Maar in het denken speelt nog veel meer een rol, venndiagrammen, pijlen, krommes, kleuren, plattegronden – maar die dingen ook net zo onaf als de taal in je hoofd, want het maken van een goede grafiek lijkt op woorden zoeken: je dacht het precies te weten, maar de precisie is zo precies niet!
Weia, en dat zoeken is het waard. Vergissen ook!. Zelfs als je het verkeerd hebt. Wachten. Over een paar dagen is er weer wat gegroeid en kun je weer verder. Er komt altijd een nieuwe loot aan de stam.
Ik vind jouw lijstje van 5 vragen interessanter dan de 25 vragen van dat onderzoekje onder taalkundigen.
Een voortreffelijke actualiserende aanvulling op Liesbeth Koenens ‘Het vermogen te verlangen (9 letters) Gesprekken over taal en het menselijk brein’ Uitg. Atlas – Amsterdam 2014.