Wat iedereen moet weten over taal (20)

Onlangs verschenen de resultaten van een onderzoek: wat vinden taalwetenschappers dat mensen moeten weten over taal? Dat resulteerde onder andere in een lijst van 25 vragen. Korte antwoorden op die vragen zet ik hier deze weken op een rijtje.
Het is lastiger dan het lijkt om de ‘eerste taal’ en ‘andere talen’ van elkaar te onderscheiden. Als een kind verschillende talen tegelijkertijd leert, is weliswaar meestal één taal dominant (in een situatie waarin de ouders allebei een andere taal spreken, maar een van de ouders de taal spreekt van de omgeving is die taal dat bijvoorbeeld), maar dat betekent nog niet dat er interessante verschillen zijn.
Bedoeld wordt waarschijnlijk de situatie dat een kind één moedertaal leert en dan op latere leeftijd er nog wat talen bij leert. Ik interpreteer deze vraag daarom als: leren kinderen talen op een andere manier dan volwassenen?
Dat is een vraag naar wat wel de ‘kritische periode’ wordt genoemd: is er een tijd in je leven dat mensen biologisch beter zijn ingesteld op het leren van talen. De term komt van de neuroloog Eric Lenneberg in 1967, en is sinds die tijd driftig gediscussieerd. Op het eerste gezicht lijkt het plausibel. Als ouders met jonge kinderen naar het buitenland migreren, moeten die ouders vaak enorme moeite doen om zich een beetje verstaanbaar te kunnen maken, terwijl de kinderen na een paar weken al met hun vriendjes op het schoolplein spelen en na een paar maanden volkomen vloeiend zijn.
Traumatiserend
Toch zijn deze feiten niet voor iedereen altijd een dooslaggevend argument geweest, althans, niet om hiervoor een biologische verklaring te vinden. Het is natuurlijk ook zo dat kinderen hun taal leren in heel andere omstandigheden dan pubers of volwassenen doen: ze worden omgeven door de taal die ze moeten leren, ze hebben geen andere taal die ze in de war kan brengen, ze hebben niets anders om zich aan vast te houden en zijn dus extreem gemotiveerd. Bovendien zetten als het goed is volwassen verzorgers zich met veel geduld in om die kinderen de taal te leren.
Een klassiek argument voor de kritieke periode komt van het onderzoek naar kinderen die de eerste jaren van hun leven voldoende taalaanbod onthouden is. Het bekendste voorbeeld hiervan is Genie, een meisje dat vanaf de leeftijd van ongeveer 1,5 tot de leeftijd van ongeveer 13,5 door haar vader was opgesloten in een kamer zonder dat er noemenswaardig tegen haar werd gesproken. Nadat ze was bevrijd, bleek ze niet alleen nauwelijks taal te hebben – ze bleek het ook niet meer te kunnen aanleren. Ze leerde wel wat woorden, maar kon deze nauwelijks in zinnen organiseren. Het is overigens niet duidelijk wat dit betekent: een arts had voor Genie werd opgesloten een hersenafwijking geconstateerd, en bovendien was de hele ervaring natuurlijk bijzonder traumatiserend voor het meisje. (Genie zit inmiddels al vele decennia in een verzorgingstehuis.)
Plasticiteit
Andere casussen geven betere aanwijzingen. Kinderen die de eerste anderhalve jaar van hun leven heel weinig taal horen, blijven vaak hun leven lang problemen houden met het bouwen van zinnen, met name van iets ingewikkelder zinnen. Maar vooral blijkt ook bij het leren van vreemde talen leeftijd een belangrijke factor: hoe jonger een kind eraan begint, hoe groter de kans op succes. Met name rond het 17e levensjaar is het over het algemeen een eindpunt voor de bijzondere soort taalverwerving, al is er ook in eerdere jaren al een afname van deze vaardigheid te bespeuren: er is eerder sprake van een leeftijdseffect dan van een duidelijk afgebakende ‘kritische periode’. Omdat je een paar jaar nodig hebt voor het leren van een vreemde taal, hebben alleen kinderen die voor hun twaalfde beginnen een redelijke kans om precies op een moedertaalspreker te lijken.
Alles bij elkaar zijn de meeste onderzoekers er wel van overtuigd dat leeftijd een rol speelt bij taalverwerving: hoe ouder, hoe moeilijker het wordt. Dat geldt in ieder geval voor de fonologie en de grammatica, maar veel minder voor de woordenschat. Volwassenen kunnen ook nog makkelijk nieuwe woorden leren, sterker nog, in de moderne samenleving doen volwassenen dat voortdurend – omdat nieuwe sociale ontwikkelingen en nieuwe uitvindingen allemaal benoemd moeten worden. Het is wat dit betreft interessant dat mensapen die menselijke taal proberen te leren vaak ook wel een heleboel woorden kunnen leren. Daarvoor is kennelijk niet de specifieke plasticiteit van de hersenen nodig die uitspraak en grammatica vereisen.
Biologie
Hoewel niemand aan het leeftijdseffect lijkt te ontsnappen, zijn wel grote verschillen tussen individuen. Met name zijn er enkelingen die ook ver na de puberteit nog met kennelijk gemak de ene taal na de andere oppikken. Juist dat het hier gaat om heel uitzonderlijke gevallen voedt de gedachte dat er wel degelijk een leeftijdseffect is. Zogeheten hyperpolyglotten, die hun leven lang talen blijven oppikken, zijn natuurlijk wetenschappelijk heel interessant omdat we kunnen onderzoeken wat er in hun hersenen anders is dan in dat van ‘gewone’ mensen. Mij is niet duidelijk of er uit dergelijk onderzoek al eenduidige resultaten gekomen zijn.
In dit licht is overigens nog een andere discussie relevant. Er zijn de afgelopen decennia wel mensen die bezwaar maken tegen de term ‘moedertaalspreker’, bijvoorbeeld waar het gaat om het Engels. Als dat de wereldtaal moet zijn, waarom moeten we dan zeggen dat Engelsen, Amerikanen, Australiërs, enzovoort, de maat aller dingen zijn. Is het niet denkbaar dat een Nederlander of een Vlaming net zo goed of zelfs beter de wereldtaal Engels kan hanteren als iemand die vastzit in zijn eigen lokale variëteit van de taal. In de neerlandistiek zijn een aantal buitenlandse neerlandici wiens taalvaardigheid in sommige opzichten uitsteekt boven dat van de overgrote meerderheid van de moedertaalsprekers – ze schrijven beter, ze houden beter doortimmerde betogen, ze hebben een veel fonkelender woordenschat. Spreken ze daarom minder goed Nederlands?
Natuurlijk niet. De kritische periode geldt voor bepaalde aspecten van de taalvaardigheid – je kunt je leven lang doorveilen aan de ‘hogere’ vaardigheden zoals argumentatie of aantrekkelijke beeldspraak. Hoe taalvaardig je bent hangt wat dat betreft niet alleen maar af van je biologie.
Veilen?!
Merkwaardige hoeveelheid taal- en spelfouten in een artikel over taal. Of is dat expres? Ik noem: gediscussieerd (in plaats van bediscussieerd), dooslaggevend (in plaats van doorslaggevend), zijn wel grote verschillen (in plaats van zijn er wel grote verschillen), buitenlandse neerlandici wiens (in plaats van wier), doorveilen (in plaats van doorvijlen)