Wat iedereen moet weten over taal (30)
Als taal unieks is voor de mens rijst natuurlijk de vraag hoe en wanneer dat dan is ontstaan in de evolutie van homo sapiens. De verschillen die met andere vormen van dierencommunicatie waarover het ging in. vraag 10 vinden we ook bij de vergelijking met mensapen. Ook gorilla’s, bonobo’s en chimpanzees zijn sociale dieren die een uitgebreid communicatierepertoire hebben, maar ze hebben niet de uitgebreide woordenschat of de grammatica die wij mensen kennen.
De vraag naar de evolutie van taal is de afgelopen decennia door sommige taalkundigen en anderen vrij uitgebreid onderzoek, maar er zijn hier vooralsnog grenzen aan wat we kunnen weten. Bij de meeste kenmerken van de mens kan een archeoloog restanten bestuderen. Botten, schedels, werktuigen: ze laten zien hoe onze voorouders eruitzagen en voor een deel leefden. Maar van taal hebben we geen fysieke sporen. Woorden vergaan. Klanken verdwijnen. We moeten het daarom doen met indirecte aanwijzingen: de vorm van de hersenpan of van het strottenhoofd die wijzen op speciale geschiktheid voor taal, of archeologische vondsten die mogelijk wijzen op geavanceerde communicatie waarvan we kunnen veronderstellen dat ze menselijk is.
Een belangrijke rol in de discussie speelt de Neanderthaler. Dat is de allernauwste verwant aan homo sapiens waarvan we nog sporen hebben. Er zijn wat aanwijzingen dat die ook al in ieder geval een rudimentaire vorm van taal had.
Een zo’n aanwijzing zit in het zogeheten tongbot. Dat is het enige botje in het menselijk lichaam dat niet vastzit aan andere botten – het zit verwerkt in het weefsel in het spraakkanaal en heeft daar onder andere als functie om het spraakkanaal open te houden. Van weefsel blijft niets bewaard, maar botjes kunnen soms nog heel lang blijven bestaan en ons dus aanwijzingen geven.

In 1989 werd in Israël een 60.000 jaar oud tongbotje van een Neanderthaler gevonden dat sterk leek op dat van moderne mensen en afweek van dat van mensapen (of van tongbotjes van andere mensachtigen uit het verleden). Een belangrijk verschil daarbij is dat bij mensapen en die andere mensachtigen het tongbotje zo is geconstrueerd dat er zogheten keelzakken aan vast kunnen zitten. Daarmee kunnen die dieren het geluid dat ze maken versterken om zo indrukwekkender en angstaanjagender te klinken – een gorillamannetje klinkt groter dan dat hij daadwerkelijk is.
Mensen hebben zulke keelzakken kennelijk verloren. Dat maakt ons minder indrukwekkend, maar daar staat iets tegenover: het maakt het makkelijker om de klanken die we met onze mond maken, de klinkers en medeklinkers, duidelijk verschillend te laten klinken. Het is volgens onderzoekers niet onaannemelijk dat we dus een deel van het imponerende geluid hebben ingeleverd ter wille van taal. In die zin is het menselijk lichaam dus minstens een beetje meegeëvolueerd met de menselijke taal.
Maar omdat Neanderthalers ook zo’n tongbotje hebben waar geen keelzakken hadden, is die keelzak dus waarschijnlijk al verdwenen bij de gemeenschappelijke voorouder van Neanderthaler en homo sapiens, zo’n 500.000 jaar geleden. Zo lang hebben we dus al een lichaam dat gemaakt is om klinkers en medeklinkers te kunnen onderscheiden.
Ook genetisch onderzoek wordt soms gebruikt. Het zogeheten FOXP2-gen, dat bij mensen onder andere betrokken is bij de fijne motoriek van de spraakorganen, werd ooit gepresenteerd als het “taalgen” .Mensen met een mutatie in dit gen hebben regelmatig ernstige spraak- en taalproblemen. Andere zoogdieren hebben ook een FOXP2-gen, en het heebt bij hen (en bij de mens) ook allerlei andere functies, maar het menselijke gen heeft een specifieke mutatie. Interessant genoeg blijkt dat Neanderthalers dezelfde versie van FOXP2 hadden als wij. Ook dit is mogelijk een aanwijzing voor de mogelijkheid tot spraak bij die Neanderthaler (al is het ook logisch dat wij veel genen met elkaar delen, omdat we immers dezelfde voorouder hebben).
Toch betekent dit nog niet dat Neanderthalers een complexe taal hadden zoals sapiens. Het maakt het bijvoorbeeld waarschijnlijk dat ze een redelijke woordenschat hadden, en dat ze woorden maakten zoals wij, door klinkers en medeklinkers aaneen te rijgen. Maar van grammatica zijn geen sporen.
Om taal werkelijk te reconstrueren kijken archeologen naar gedrag. Het verschijnen van kralen, grotschilderingen, rituele objecten – rituele artefacten – wordt vaak gezien als bewijs dat mensen hun wereld konden benoemen en er gezamenlijk betekenis aan konden geven. Dat is mogelijk een aanwijzing voor het bestaan van taal in de moderne zin. De oudst bekende grotschilderingen (bijvoorbeeld in Blombos Cave in Zuid-Afrika) zijn ongeveer 100.000 jaar oud. Wie zulke schilderingen kan maken, kan symbolisch denken – je maakt iets dat op de een of andere manier ‘staat’ voor iets anders – en dat is een eigenschap die ook karakteristiek is voor taal.
Er is dus veel onduidelijkheid en daardoor zijn er sterk uiteenlopende ideeën over wanneer taal precies is ontstaan. Sommige wetenschappers nemen aan dat 100.000 jaar geleden de beslissende stap is gezet, misschien door een genetische mutatie die grammatica en symbolisch denken mogelijk maakte. Anderen bepleiten een geleidelijke ontwikkeling over miljoenen jaren, waarbij de taal van homo erectus of zelfs nog eerdere soorten al een primitieve vorm had. Een derde positie is dat de biologische voorwaarden voor taal al oud zijn, namelijk bij onze gemeenschappelijke voorouder met de Neanderthalers, maar dat de culturele uitwerking – de volle complexiteit van grammatica en woordenschat – pas ontstond bij de opkomst van de moderne mens in Afrika.
Het is hoe dan ook niet onlogisch om te veronderstellen dat taal bij de homo sapiens al in Afrika is ontstaan, en dat de mensen die vanaf 60.000 jaar geleden die taal hebben meegenomen. Dat zou dan betekenen dat alle menselijke talen een gemeenschappelijke oorsprong hebben. Aan de andere kant zijn mensen die bijvoorbeeld naar Europa trokken daar Neanderthalers tegengekomen, en als die ook al een soort taal hadden, heeft die misschien invloed gehad op hoe men is gaan praten.
Er zijn veel onzekerheden; tegelijkertijd is er wel veel meer duidelijk dan pakweg 50 jaar geleden, toen we eigenlijk zo goed als niets wisten.

Relevant lemma in de Taalcanon: Hoe sprak de oermens? van Bart de Boer
Dit was de laatste vraag in deze reeks. Zie alle vragen, en mijn antwoorden, hier.
Ik vraag me af, hoe mensen, die nog geen taal hadden, konden denken? Ik denk tenminste in taal – meestal in het Nederlands, maar soms ook in het Duits, mijn moedertaal, het hangt af van het onderwerp of de herinnering. Denken zonder taal kan ik mij moeilijk voorstellen.
In Why only Us?, een boek van Noam Chomsky en Robert Berwick, wordt verondersteld dat denken aan taal voorafging. Dus dat het proces van vormen verzinnen voor betekenissen later is gekomen. Daar zit wel iets in. Het argument is, dat je als eenling al voordeel hebt van een ontwikkeld denkvermogen, terwijl voor communicatie meer deelnemers nodig zijn.
Als de taal 60.000 jaar oud is, hoe komt het dan dat men 54.000 jaar niet op het idee gekomen is om iets op te schrijven? Ik hoor daar graag iets over van de taalkundigen en taalhistorici.
Ik denk niet dat hier ooit onderzoek naar is gedaan, en ik vind het ook lastig om te zeggen wat voor tijdsduur je in dezen zou moeten verwachten. Als je erover nadenkt is het idee van schrift, dat je iets wat mensen zeggen kunt opschrijven, briljant. Het heeft misschien zo lang geduurd voor iemand erop kwam en het dan ook nog ging uitvoeren én aan anderen onderwijzen. Bij mijn weten werd het schrift in het begin gebruikt voor de administratie bij handel, en daarvoor heb je al een redelijk complexe samenleving nodig.
Ik denk dat die noodzakelijkheid van geschreven taal samen zou kunnen hangen met sedentaire samenlevingen. Jagers-verzamelaars hebben misschien geen schrift nodig. Als je ergens vast gaat wonen, dan verandert er wel wat. Dan wil je duidelijk hebben, dat dit huis van jou is. Handel hoort daarbij. Het op schrift stellen van gedichten en verhalen is veel minder noodzakelijk.
Maar klopt dat ook met de chronologie? Wanneer is de mens gestopt met jagen-verzamelen? En is men toen inderdaad aan de slag gegaan met het schrift? We kijken bij het beantwoorden van deze vraag niet op een paar eeuwen meer of minder.
Een andere vraag die bij me opkomt, is of er een samenhang is met alcohol en sedentaire samenleving. Hadden jagers-verzamelaars mogelijkheden om alcohol te maken? Het fermentatieproces kost tijd. Hadden jagers-verzamelaars die tijd? Of kreeg de mens pas tijd om fruit of graan te fermenteren nadat ze vaste plaatsen hadden bezet?
Jammer dat de uitvinders van het schrift niet opgeschreven hadden hoe ze op het idee van schriftstellen gekomen waren. ‘Ik heb gisteren toch iets geks gedaan. Ik heb een stuk houtskool gepakt en ben op een vlak stuk steen klanken gaan opschrijven. Tijd voor een biertje!’
Ik weet niet beter dan dat het schrift werd uitgevonden toen en doordat de boeren in staat waren voorraden aan te leggen: van graan, van vee, etc., o.a. voor de winter. Die voorraden moesten worden bijgehouden (en werden ook geruild/verhandeld), en daarvoor werd het schrift gebruikt, eerst een tekening van een stuk vee of graan met een of meer streepjes en dat werd vervolgens nader uitgewerkt. Jagers/verzamelaars leggen geen (grote) voorraaden aan dus hoefden die niets bij te houden.