
Het meeste onderzoek over het Nederlands in Japan lijkt wel gedaan te worden door mensen die noch Japans noch Nederlands als moedertaal hebben. De Brit Christopher Joby publiceerde een aantal jaar geleden een indrukwekkende studie over het onderwerp, en nu staat er in het tijdschrift Historiographia Linguistica een artikel van de Italiaan Lorenzo Nespoli over woordenboeken.
In de zeventiende en achttiende eeuw was Nederland het enige westerse land waarmee Japan contact had. Veel westerse wetenschap kwam dus tot de Japanners via het Nederlands. Maar er ontstond ook een Japanse wetenschap rangaku (蘭学, ‘Nederlandstudies’) waarin Japanse geleerden het Nederlands bestudeerden, soms ook op een theoretisch niveau, zoals Nespoli laat zien.
Door Nederlanders naar Japan gebrachte woordenboeken speelden daarbij een belangrijke rol. Die woordenboeken werden op allerlei manieren gebruikt – veel meer manieren dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld waren. Het waren allebei vertaalwoordenboeken tussen het Nederlands en het Frans, het Woordenboek der Nederduitsche en Fransche taalen van François Halma (1653–1722) en het Compleet Nederduitsch en Fransch woordenboek van Pieter Marin (1667/8–1718).
Autoriteit
Dat het vertaalwoordenboek betrof kwam ook doordat eentalige Nederlandse woordenboeken nog niet echt gemaakt werden. Wie vanuit Japan een goed overzicht van de Nederlandse woordenschat wilde hebben, moest zich dus richten op deze woordenboeken. De eerste woordenboeken Nederlands-Japans waren dan ook op de Frans-Nederlandse woordenboeken gebaseerd. In Japan was er op dat moment overigens al een meer dan duizend jaar oude woordenboektraditie – ook dat betrof vaak vertaalwoordenboeken (met het Chinees). Alleen al vanwege het heel anders gestructureerd schrift waren die woordenboeken heel anders georganiseerd.
De woordenboeken van Halma en Marin bevatten bovendien allerlei extra informatie, zoals over het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) van Nederlandse woorden, de vraag welke werkwoorden hulpwerkwoorden waren, en zo meer. Dat zijn onderscheidingen in de woordenschat die niet meteen bekend zijn voor de Japanner, maar geleerden zoals Shizuki probeerden er een ordening in aan te brengen die dichter bij de Chinese, en daarmee Japanse, traditie lag. In die traditie is het primaire onderscheid er bijvoorbeeld een van zelfstandignaamwoorden (‘volle woorden’) en de rest (‘lege woorden’), waarbij de laatste soms vol gemaakt kunnen worden. Dat laatste gebeurt in het Nederlands soms met het achtervoegsel –ing (belegeren – belegering, weigeren – weigering), en die woorden zijn dan vrouwelijk in het Nederlands.
Ook de voorbeeldzinnetjes uit de woordenboeken werden helemaal uitgepluist. ‘Wanneer hij te huis is, durft ‘er niemand spreeken’ gaf Marin bijvoorbeeld als voorbeeld onder wanneer, en Shizuki gebruikte het om allerlei aspecten van de Nederlandse grammatica te belichten. Er waren niet zo heel veel Nederlandse bronnen waar de vertalers mee moesten werken – de Japanse heersers wilden alleen Japanse vertalers voor de contacten met de Nederlanders – en die woordenboeken hadden, neem ik aan, ook een zekere taalkundige autoriteit.
Laat een reactie achter