
Samenstellingen vind ik al jaren leuk, zelfs al voor ik me had gerealiseerd dat ‘samenstelling’ zelf een samenstelling is. Zeker bezien in combinaties zijn samenstellingen leuk, zoals het woord voor worst-voor-op-brood en het woord voor worst-gemaakt-van-ossenvlees en dat voor worst-die-gemaakt-is-door-middel-van-roken en dat voor een worstje-dat-kennelijk-geluid-maakt; heel verschillende soorten worst, vreemd genoeg aangeduid met nogal gelijkvormige samenstellingen.
Samenstellingen zijn dus ook moeilijk, of op z’n minst: complex. Toen ik maar heel eventjes met een zoekmachine mijn neus om het hoekje van de taalkunde stak, vond ik een bacheloreindwerkstuk (wat een lelijke samenstelling is dàt) over dit onderwerp waarvan het eerste hoofdstuk ‘Introductie’ heet en de eerste paragraaf van het tweede hoofdstuk van het eerste deel ook ‘Introductie’ heet en de eerste subparagraaf van de tweede paragraaf van het tweede hoofdstuk van het eerste deel ook weer ‘Introductie’ heet. Een onderwerp dat met zo veel glijmiddel wordt aangediend, moet wel heel erg stroef zijn.
Trottoir
Samenstellingen vormen, anders bekeken, kennelijk een taalkundige ijsbaan waarop je heel gemakkelijk op je bek kan gaan. De paragrafen 2.3.1., 3.1 en 4.1 hebben, dit voor de volledigheid, ook de reeds genoemde titel. Met 35 bladzijden hoofdtekst, waarin 135 analytische voorbeeldconstructies, lijkt me deze deels comparatistische fenomenologie van de Nederlandse samenstelling best wel lang èn grondig voor een doorsnee BA-werkstukje dat anno 2011 maar 7,5 ects waard was, weet ik nog. Ik ga mijn tengels hier dus niet branden aan de vraag of ik hier iets opdis over linkshoofdige dan wel (non-)copulatieve samenstellingen. Leve het pensionaat.
Gelukkig zijn sommige enkelvoudige woorden, laat ik voor het gemak zeggen: monomorfematische nomina, ook heel leuk, en dan in het bijzonder die, waarmee aan een (ontelbare) massa in de werkelijkheid kan worden gerefereerd. Een voorbeeld is ‘blad’, dat, vooral in, maar ook buiten een samenstelling, massaaanduidend kan worden gebruikt. Je kunt immers zeggen dat een boom veel ‘blad’ heeft, of, afhankelijk van het betreffende seizoen, juist dat er veel ‘blad’ op het trottoir ligt. Evenzogoed kan je dan met een ander soort zelfstandig naamwoord spreken van veel ‘bladeren’ of ‘blaadjes’.
Muilkorf
Ik moest daar, rustig kuierend, aan denken toen ik, net uit de trein, in T., op weg naar mijn kleinkinderen, een bladkorf op het overigens onbezoedelde trottoir zag staan met een bordje erop dat aangaf dat er alleen ‘blad’ in de korf mocht worden gestort; wellicht stond er toch ‘bladeren’ in het uitleggende, toelichtende tekstje op het aan de korf bevestigde bordje, maar het verzamelpunt heette welzeker ‘bladkorf’ (de hond was mee, ik had geen hand vrij om er een foto van te maken). Van een ‘bladerenkorf’ kan in doorsnee Nederlands geen sprake zijn, als je het mij vraagt. Wel kennen we, sprak hij familiair, daarin de ‘fietsenstalling’, als we het toch over trottoirverontreinigingsbestrijdingsmiddelen hebben, en niet de ‘fietsstalling’, daarentegen wel de ‘rijwielstalling’ en niet de ‘rijwielenstalling’, volgens mij. Zoals er wel ‘broodbakkers’ zijn, zonder enige concurrentie van ‘brodenbakkers’. Met ‘koekenbakkers’ ligt dat een nuance anders. In tijden van oorlog, waar we bijna weer aan toe zijn, is alles nog weer anders: met een ‘raket’- en een ‘granaatwerper’ kan een staatsmoordenaar maar één raket respectievelijk granaat per eufemistische worp naar de vijand werpen, tenzij er sprake is van een stalinorgel, terwijl ‘bommenwerpers’ vrijwel synchroon in één worp tientallen bommen uit kunnen strooien, om nog een eufemisme te gebruiken; opmerkelijk is dat er ook ‘bommentapijten’ zijn, maar dat die niet geknoopt of geweven worden; ook het verschil tussen de ‘vijand’ en de ‘vijanden’ verdient wat taalkundige verdieping, maar ik ben inmiddels al te ver afgedwaald van de blaadjes waar het mee begon.
Het eind van de bladellende is nog niet in zicht. Op de website van de bladkorfaanbiedende instantie van de betreffende gemeente las ik: ‘Tot en met week 51 kunt u hier [d.i. in de bladkorf op het trottoir] alleen bladeren kwijt die afkomstig zijn van bomen in de openbare ruimte, niet van bomen uit uw eigen tuin.’ Hoe te handelen met blad van privébomen dat op straat valt, laat zich niet raden maar wordt overgelaten aan de bladblazende ruimdenkendheid van de brave burger in kwestie. Deze moet overigens wel op zijn of haar of diens hoede zijn, want: ‘Natte bladeren op straat kunnen glad worden en gevaarlijk zijn.’
Opeens werd me duidelijk dat in de etymologische achtergrond van de bladkorf hoogstwaarschijnlijk de muilkorf een grotere rol speelt dan ik tot dan voor mogelijk had gehouden.
Dit stuk verscheen eerder op In den vrolijken hermeneut
Mij valt soms op dat veel samengestelde woorden eigenlijk zinnen zijn. Deze week zag ik een bord “vaccinatielocatie”. Dat is het in 1 woord samenbrengen van de medeling / zin: “Hier wordt gevaccineerd.”” Terwijl er talen zijn waar je een hele zin in 1 werkwoord kunt proppen (de polysyntactische talen, onder andere te vinden in Canada en Groenland), is het Nederlands blijkbaar een taal waar je een hele zin in 1 zelfstandig naamwoord kunt proppen (wat je ook als een vorm van polysynthese kunt zien?)
typfout: polysynthetische talen…
Ik raak altijd in verwarring bij “valhelm” en “buurtpreventie”.
Helemaal mee eens :))
Toen ik “*preventie” invoerde in de zoekbalk van de Woordenlijst, kreeg ik 34 samenstellingen opgedist; maar liefst 29 daarvan hebben als eerste deel iets waarvan het evident duidelijk is dat een normaal mens dat het liefst zou ontwijken of vermijden (inclusief tabak, soa, en spintmijt). Maar wie, die compos mentis is, wil er géén zon, nacht, gezondheid(s), langetermijn of buurt? Nou dan! Dan deugen die samenstellingen toch niet?