Pech onderweg, gelukkig leven

Hoe te leven? Hoe te sterven? In talloze leerboekjes, preken en wijsgerige verhandelingen wordt al eeuwen gezocht naar bevredigende antwoorden. Die worden dan ook in woorden gevonden. Meer dan eens zoeken slachtoffers van dergelijke belerende praatjes naar pepermuntjes, om niet in gegeeuw te vervallen. Gelukkig zijn er ook gedichten, verhalen en romans waarin die zelfde vragen gastvrijer gesteld en geestiger beantwoord worden. Zoals in de recent verschenen roman De strijd van Gulleman van Stijn van der Loo. Daarin wordt op aanstekelijke en montere wijze voorbereid op de dood, om te beginnen die van de verteller en met vertraging ook die van de oplettende en meelevende lezer. De schoenen staan voor de lezer uitnodigend gereed: stap er maar in! De dreigende en onafwendbare dood, zoals Van der Loo die portretteert, is geen lolletje, voor niemand, maar onderweg is er onder zijn regie ook verrukkelijke ergernis en groot geluk.
De strijd van Gulleman is de zesde roman van Van der Loo. De naam van de hoofdpersoon van zijn tweede roman De held Jacob Mulle, lijkt op die van Gulleman. Toeval? Jacob Mulle ben ik uit het oog verloren, maar die Gulleman, die ben ik gaan mogen. Hij vertelt alsof hij tegen je praat: ‘Schampert u al?’ Ik zei niks, maar moet me al verdedigen. Dergelijke directe aansprekingen van de lezer zijn niet erg talrijk, maar in de roman is er de toon van een man die in zichzelf spreekt en tot de lezer: ‘Laat ik beginnen bij het begin.’ We zijn dan al op bladzijde 10, Gulleman heeft en houdt de lezer in zijn greep.
Victor Gulleman, zoals de hoofdpersoon en verteller voluit heet, is schrijver en componist, afkomstig uit ‘De Grote Gulle Zuidelijke Stad’, ‘met onze briljante geestkracht’. Eindhoven dus! Vervolgens verbleef hij enige jaren in Amsterdam, ‘stad van dromen en gelul’, is hij neergestreken in een dorp, ‘de Paerel in ’t Groen’, waar hij woont met zijn vrouw, steevast aangeduid als ‘mijn lieve vrouw’, en hun enige nog thuiswonende dochter Frêle. Die omzwachtelde naamgeving van geboorteplaats, woonplaats en echtgenote verraadt een milde spot, die overigens nergens hindert, juist heel illustratief is voor de geestesgesteldheid van Gulleman. Hij zoekt in zijn overdenkingen en praatjes afstand tot degenen van wie hij houdt.
Gulleman, die in zijn naam behalve bij Mulle ook bij het zo ‘gulle’ Eindhoven aansluit, lijkt ervan overtuigd dat hij een zondagskind is. Hij wordt niet moe om, haast bezwerend, te verklaren: ‘Ik ben geboren voor het geluk, weet je nog wel?’ Dat houdt hij zich voor in gesprekken die hij in zichzelf voert, waarbij hij zijn ‘lieve vrouw’ als fictieve discussiepartner het woord geeft. Niet bepaald ‘chic’, om haar woorden in de mond te leggen, erkent hij, opvallend zonder schuldgevoel. Zij is ‘heel wat ruimdenkender dan ik’, bekent hij. ‘Maar laat ik de discussie nou maar voortzetten waar ze zich afspeelde: in mijn eigen geest, in die fijne auto’. Voor het geluk geboren, maar intussen kampt hij vrijwel permanent met pech onderweg.
Aan zijn dochter vertelt hij dat hij een ‘overlever’ is, en eenmaal andermaal ‘geboren voor het geluk’, al bestaat dat geluk in het levensverhaal van Gulleman voor een belangrijk deel uit ontsnapping aan de dood. De eerste overwonnen dood dateert van zijn geboorte: ‘tweeëneenhalve maand te vroeg geboren, en in stuitligging uit mijn moeder getrokken, paars van zuurstofgebrek’. De jonge Victor kreeg onmiddellijk het laatste sacrament toegediend, maar wist te overleven. Voor Victor achteraf aanwijzing genoeg. Over de tweede keer, de dood aangezegd en overwonnen, gaat de roman: ‘mijn tweede bijna-dood’.
De roman telt drie delen, waarvan het derde het chronologisch begin vormt: van een vlek op de borst naar ongeneeslijke kanker en een miraculeuze redding, ‘mijn tweede opstanding uit de dood’. Het tweede deel start in 2024, drie jaar na die opstanding: Gulleman treedt weer toe tot het leven, zoekt werk en nieuw houvast. Het eerste deel, waar de roman overrompelend mee opent, heet ‘Visioen’ en lijkt een verslag van koortsachtige dromen, op de rand van de dood. Het is misschien wel de verbinding tussen het derde en tweede deel, de nachtmerrie-achtige bijna-dood, tussen aanzegging van dood en onverwachte redding.
In dat eerste deel ’Visioen’, een bitter carnaval, stelt Gulleman zich bij herhaling voor als een nar in de wereld van gearriveerde huizenbezitters, een kleine klassenstrijd, alsof zich geen dodelijke ziekte in zijn lichaam gevestigd heeft. Er is voor Gulleman niet veel aan de hand is: er wacht een dorpsfeest, waarvoor hij een lied moet componeren. Intussen sterven alle dieren rond het huis en bouwt Gulleman een boot waarmee hij kan ontsnappen aan de wisse watervloed. Naast zich weet hij steeds de dood. Zijn ‘lieve vrouw’ wijst hem op zijn aftakeling: holle ogen, skeletachtig voorkomen, uiterlijk van een lijk. Na lezing van het tweede en derde deel wordt duidelijk dat Gulleman hier ‘dissocieert’, de tegenstelling met de patserige huizenkopers in het dorp vergroot, zich een eigen geschiedenis fabuleert, droomt. Die verdenking van ‘dissociatie’ klinkt aan het slot van het boek.
Gulleman blijft zich gelijk, in weerwil van die dissociatie: in ‘Visioen’, in ziekte en herstel, en erna. Hij wil na zijn verlossing greep op het omringende leven krijgen, maar vlucht voor vaste dienstverbanden, zijn ‘bolide’ neemt, na het ontwaken uit de dood, als metgezel de rol van de dood over. In zijn auto kan hij onbekommerd met zichzelf spreken. In de strijd van het leven, die volgt op die met de dood, tracht hij vergeefs anderen te dwingen tot een orde die hem wel maar zijn huisgenoten niet past. Hilarisch is het door hem bedachte systeem van het gebruik van handdoeken, de gesprekken met de psycholoog, de kritische doorlichting van beroepen als aflegger en opticien.
In het derde deel doorloopt de man van het geluk de gang door de ziekenhuizen, van doodsvoorzegging naar doodsvoorzegging, van malle, onverantwoordelijke artsen naar mensenredders. In dat deel ook bekent Gulleman zijn zielsverwantschap met Louis-Ferdinand Céline en Joseph Roth, van hen leende hij de zin voor het absurde, voor deernis ook, voor zelfspot en satire. Als een moderne Job verlaat Gulleman de potscherfberg en herwint hij het vertrouwen en het geluk waarvoor hij geboren is. In De strijd van Gulleman is hij twee doden gestorven en heeft hij zichzelf en de lezer al doende geleerd hoe te leven en hoe zich te verzoenen met de dood. Een prachtige en geestige roman.
Lees Gulleman ook hier (gratis): https://www.brabantcultureel.nl/2025/10/10/gulleman-gaat-logeren/