
Zo’n acht jaar na mijn onderzoeksmaster en een onafgemaakt promotietraject (zie hier), ben ik opnieuw bezig met onderzoek. Dit keer niet over historische taalkunde, maar over taalontwikkeling bij kinderen, in het kader van mijn opleiding logopedie.
Ik breng geen taalveranderingen door de eeuwen heen meer in kaart, maar kijk nu naar de taalontwikkeling van individuen, en dan vooral van kinderen bij wie dat niet vanzelf gaat. Het is namelijk zo dat zo’n vijf tot zeven procent van alle kinderen een taalontwikkelingsstoornis heeft, kortweg een TOS. Kinderen met een TOS hebben moeite met het leren van taal, bijvoorbeeld met de klankleer of de zinsbouw, en kunnen ook moeite hebben met het begrijpen van taal. Er wordt veel onderzoek gedaan naar TOS, en de mogelijke oorzaken daarvan. Het is al bekend dat deze ontwikkelingsstoornis niet wordt veroorzaakt door een arm taalaanbod, door een verminderd gehoor of door meertaligheid. We weten wel dat er een grotere kans is op TOS als het al in de familie voorkomt.
Grammatica
Voor mijn stage bij Taal in Zicht van Deelkracht, ga ik bij kinderen in groep vijf langs om hun taalvaardigheid en algemeen welzijn in kaart te brengen. De kinderen in het onderzoek hadden op de leeftijd van drie jaar een ondergemiddeld taalvermogen, en daarmee een vermoeden van TOS. Op latere leeftijd is bij ongeveer de helft van de groep uiteindelijk TOS vastgesteld. Voor mijn deelonderzoek kijk ik naar de taalvaardigheid van deze groep kinderen en welke rol meertaligheid en de aanwezigheid van de diagnose TOS daarbij hebben. Het is namelijk bekend dat zowel meertaligheid als TOS kunnen zorgen voor een taalachterstand, maar dan wel op verschillende aspecten van de taalvaardigheid.
Het is niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over de Nederlandse taalvaardigheid en meertaligheid. De groep meertalige kinderen is namelijk niet homogeen. Meertalige kinderen kunnen vanaf de geboorte al met het Nederlands zijn opgevoed, of juist pas op latere leeftijd met het Nederlands in aanraking zijn gekomen; de verschillende talen van het kind kunnen als meerwaarde gezien worden, of juist als belemmering; de dominante en beste taal van het kind kan het Nederlands zijn, of juist niet. Al deze zaken hebben invloed op de Nederlandse taalvaardigheid. Binnen de kaders van Taal in Zicht geldt dat alle kinderen in ieder geval vanaf drie jaar met het Nederlands in aanraking komen. Over meertalige kinderen die al vanaf jonge leeftijd het Nederlands leren is bekend dat ze een even goed taalbegrip hebben als eentalige kinderen, en als er rekening wordt gehouden met hun kleinere Nederlandse woordenschat, dan blijkt dat ze zelfs een beter taalbegrip hebben dan eentalige kinderen. Op het gebied van de woord- en zinsbouw lopen deze meertalige kinderen achter op eentalige kinderen, waarbij gedacht kan worden aan werkwoordsvervoegingen, de uitgang bij bijvoeglijk naamwoorden, en de naamval van persoonlijk voornaamwoorden.
Vermoeden
De invloed van TOS op de taalvaardigheid is groot. Ook voor de groep kinderen met TOS zijn er veel onderlinge verschillen. Zo heeft een deel van de kinderen met TOS moeite met taalbegrip en taalproductie (dus spreken en/of schrijven), terwijl andere kinderen met TOS alleen moeite hebben met taalproductie. Op verder zijn er verschillen: sommige kinderen hebben vooral moeite met de klanken, terwijl andere kinderen moeite hebben met de zinsbouw, zoals met het maken van lange zinnen.
De eerste resultaten van mijn deelonderzoek laten zien dat ook bij de kinderen die op jonge leeftijd een vermoeden van TOS hadden, er verschillen zijn tussen de groep kinderen die uiteindelijk de diagnose TOS kregen en de kinderen zonder de diagnose TOS. Kinderen met TOS scoren significant slechter bij het maken en herhalen van zinnen. Kinderen met TOS hebben dus moeite met zinsbouw. De meertalige groep scoorde op deze onderdelen hetzelfde als de eentalige groep. Uit het onderzoek blijkt wel dat de meertalige kinderen in het onderzoek lager scoorden op de woordvorming, en dus meer fouten maken met vervoegingen, naamvallen en uitgangen. Opvallend genoeg zijn er bij het onderzoek naar taalbegrip geen verschillen gevonden tussen de verschillende groepen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de leeftijd van de kinderen gemiddeld wat hoger ligt dan waarvoor het testinstrument is ontworpen. In mijn onderzoeksverslag, dat halverwege januari af zal zijn, werk ik deze en andere punten verder uit.
Op deze manier help ik het verschil tussen meertaligheid en TOS verder in kaart te brengen. Dat is van belang voor logopedisten bij het diagnosticeren en het behandelen van kinderen met een- en meertalige kinderen met een (vermoeden van) TOS.
Taal in Zicht is een onderzoeksproject van Deelkracht, een samenwerkingsverband van onder andere NSDSK, Kentalis, Auris, Pento en Adelante.
Leuk, Jorik, succes ermee!