Taal en emotie in de bijbel en in het leven

In de eerste helft van de jaren zeventig heb ik met vrienden in enkele opeenvolgende jaren vakantie gevierd op een camping in Nunspeet. De eerste keer ging ik mee achter op de brommer van iemand, het jaar erop, toen ik zestien was, op mijn eigen Puch. Nadat de tenten waren opgezet en we enigszins onze draai hadden gevonden, kwamen ons uit het niets allemaal meisjes bezoeken. Van een van mijn vrienden kreeg ik te horen: “Iej mudt gin plat praoten”.
Ik was op mijn vijftiende weliswaar nog niet gepromoveerd in de kwantumfysica (zoals Laurens Simons), maar ik begreep precies wat hij bedoelde. Deze vermaning had niet de primaire intentie om ervoor te zorgen dat mijn taalkeuze de onderlinge verstaanbaarheid niet in de weg zou staan. Door mijn moedertaal te gebruiken zou ik als een boertje uit het oosten worden gezien, wat ongetwijfeld gepaard zou gaan met de gedachte dat mijn taaluitingen voortkwamen uit een meer of minder zwakke geest. Deze indruk zou bovendien kunnen afstralen op de overige leden van de groep en dat was wel het eerste wat in dit verband vermeden moest worden. Voor alle zekerheid communiceerde een van mijn wat oudere kampeergenoten gedurende deze vakantie in een Nederlands met een zelfbedacht Amsterdams accent.
Mijn vrienden en ik waren van een generatie die een streektaal als enige moedertaal aangeboden had gekregen. Het Standaardnederlands werd daarnaast als tweede moedertaal verworven op basis van wat je links en rechts hoorde op school en op de radio. Maar het was die streektaal die je voelde als je ‘eerste’ of je ‘echte’ moedertaal, en die sprak je met je familie en vrienden. In die taal voelde je je zeer op je gemak.
Om nu goed het verschil met die situatie op de camping te kunnen duiden, wordt in de taalwetenschap onderscheid gemaakt tussen taalloyaliteit en taalattitude. Beide begrippen worden in mijn laatste boek uitvoerig geïllustreerd aan de hand van een gezinssituatie. De essentie daarvan en van het boek als geheel wordt treffend naar voren gehaald meteen aan het begin van de bespreking van het werk door Paula Fikkert. Zij werd in Nijverdal geboren, enkele kilometers van mijn geboortehuis vandaan. In haar bespreking betrekt zij treffend haar eigen opvoeding in de beschreven gezinssituatie. Streektaalgebruikers hebben een hoge mate van taalloyaliteit: zij voelen zich op hun gemak in een omgeving waarin hun eigen moedertaal gesproken wordt. We hebben te maken met een negatieve taalattitude als zij hun moedertaal en het Nederlands niet als gelijkwaardige systemen zien, in die zin dat de moedertaal in hun ogen in grammaticaal en sociaal opzicht minderwaardig is aan het Nederlands. Die taalloyaliteit zal een rol spelen in de rest van deze bijdrage.
Gênante uitspraken
In ee interessante recente bijdragee in dit tijdschrift haalt Marc van Oostendorp een artikel aan uit het tijdschrift Cognition. Daarin wordt gerapporteerd over een zestal studies binnen een experimenteel onderzoek waarbij meertaligen een verhaaltje moesten voorbereiden voor een groep mensen. Zij mochten zelf kiezen in welke taal ze dat deden. In alle zes studies kregen de deelnemers gênante en emotioneel neutrale onderwerpen voorgelegd en werd hun verteld dat zij deze onderwerpen hardop moesten voorlezen aan een publiek, of dat zij opgenomen zouden worden. Daarna werd de informanten gevraagd om te kiezen of ze elk onderwerp in hun moedertaal of in de vreemde taal zouden voorlezen.
Uit vijf van de zes studies kwam naar voren dat tweetaligen bij voorkeur de vreemde taal gebruiken om gênante uitspraken te doen. Deze taalkeuze zou samenhangen met de emotionele en interpersoonlijke afstand die de vreemde taal in zulke situaties biedt.
Observatieparadox
Dat in een vreemde taal spreken minder serieus is dan in je moedertaal, en dat je minder verantwoordelijkheid zou voelen in die vreemde taal, is volgens Marc van Oostendorp (in het vervolg MvO) een indruk die door het artikel in Cognition wetenschappelijk wordt onderbouwd. Een mogelijke verklaring voor de uitkomsten van het onderzoek die door MvO naar voren wordt gehaald, is dat mensen zich vaak minder ‘zichzelf’ voelen als ze een vreemde taal spreken. Zeggen ze iets wat ze gênant vinden, dan raakt hen dat dus ook minder persoonlijk. Die taal is blijkbaar minder verbonden met allerlei emoties. Er wordt zeker een en ander onderbouwd in het artikel, maar toch denk ik dat de resultaten van dit onderzoek in deze specifieke setting, maar een deel van het verhaal vormen.
In een eerdere bijdrage aan dit tijdschrift, ook van MvO (Observatieparadox) wordt ingegaan op de zogenaamde observatieparadox. De term ‘observator’s paradox’ is bedacht door de vorig jaar overleden sociolinguïst William Labov (1927-2024). Komt een professor bij mensen over de vloer om taalmateriaal te verzamelen, dan gaan zij netter praten. Niet in een andere taal, maar in een andere variant van hun taal die past bij deze communicatieve situatie.
Voor het onderzoek levert dat een vervelende paradox op. De onderzoeker wil weten hoe mensen praten als ze niet worden geobserveerd en door die paradox wordt het onderzoek gedwarsboomd. Je krijgt taaluitingen waar je juist niet op zit te wachten. In deze specifieke situatie neemt de observant de taalvariant waarin hij aanvankelijk spreekt, wel degelijk heel serieus. Dat heeft te maken met de inspanning om bij de onderzoeker goed voor de dag te komen. Is de keuze voor die andere variant dan meer geleid door de ratio dan door emotionele gevoelens? Of gaat het om emoties die gereguleerd worden door die ratio? En hoe zit het met die keuze van taalvarianten als het gaat om vragen die gênante situaties belichten?
Bij toeval kwam Labov erachter hoe hij in het vervolg die paradox kon vermijden. Toen een van de kinderen van een informant iets deed waardoor de informant geëmotioneerd raakte, ging zij over in de variant die Labov graag wilde horen. Vervolgens ontwikkelde hij een manier om meteen van die paradox af te zijn. Hij vroeg de informanten naar heftige gebeurtenissen in hun leven, bijvoorbeeld door hen situaties te laten beschijven waarin zij de dood in de ogen hadden gekeken. Hieruit bleek hoe sterk de moedertaal verbonden is met onze diepere emoties.
Doodsnood
Elk onderzoek op het gebied van moedertaal en emoties sluit aan bij inzichten die al heel oud zijn. Wat Labov ontdekte in zijn onderzoek was niet nieuw in die zin dat het verband tussen moedertaal en diepere emoties nog niet bekend was. Wél nieuw was de ontdekking dat je tijdens veldwerkonderzoek met een eenvoudige aanpassing data kon vermijden die je juist niet wilde hebben. Hedendaags onderzoek naar taal en cognitie suggereert dat vooral de taal waarin we zijn opgegroeid sterker verweven is met emoties en trauma, wat echter niet wil zeggen dat er altijd heel overtuigende verschillen zijn aan te wijzen.
Het idee dat mensen in noodsituaties terugvallen op hun moedertaal is een algemeen bekend gegeven, hoewel het behoorlijk lastig is (historische) bronnen te vinden die dit inzicht overtuigend aantonen aan de hand van oorlogssituaties, natuurrampen, medische en andere trauma’s. Toch zijn er enkele mij bekende situaties die treffend illustreren hoe in doodsnood of in een anderszins emotionele situatie juist de moedertaal wordt gebruikt, of, zoals zal blijken uit de voorbeelden die volgen, of uitingen in de moedertaal worden weergegeven. Het zijn voorbeelden uit de eerste eeuw van onze jaartelling.
Emotionele band
Het Nieuwe Testament (NT) is geschreven in het Grieks. Bijbelwetenschappers zijn het erover eens dat Jezus het Aramees als moedertaal had. Deze taal werd ten tijde van Jezus gesproken in een groot deel van het Midden-Oosten, vooral in Galilea, Judea en Syrië. Omdat Jezus zelf uit Galilea kwam neemt men aan dat Hij een variant van het Aramees sprak.
In het NT zijn maar enkele plaatsen waar het Aramees tussen het Grieks voorkomt. Het gaat slechts om een viertal voorbeelden waarbij een expliciet verband wordt gelegd tussen emotie en moedertaal. Dit wordt in deze sporadische gevallen gedaan door de auteurs van de betreffende evangeliën. Om de emotie van het moment te benadrukken hebben de schrijvers de uitingen juist in het Aramees weergegeven. Het effect was dat daarmee een directe, emotioneel geladen uitspraak van Jezus gegeven kon worden. De weergave in het Aramees versterkte bovendien de authenticiteit en dramatiek van de gebeurtenis. De lezer kreeg met de weergave in de moedertaal van Jezus zelf een gevoel van historische nabijheid tot wat Hij had gezegd. Het gaat om de volgende vier voorbeelden (geciteerd uit Bijbel. De deuterocanonieke boeken / Het Nieuwe Testament. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2021).
- Talita koem!
Deze zin is gecursiveerd en komt voor in Marcus 5:41. De auteur zegt: In onze taal betekent dat: “Meisje, Ik zeg je, sta op!” Het gaat hier om de opwekking van het twaalfjarig dochtertje van Jaïrus, een van de leiders van de synagoge.
- Effata
Deze eveneens gecursiveerde zin vinden we in Marcus 7:34. De auteur zegt: wat betekent: “Ga open!” Hier wordt een dove man die bovendien niet goed spreken kan, genezen: hij kan dan horen en normaal spreken.
- Abba
Dit woord is ook gecursiveerd. Er staat in Marcus 14:36: Hij zei: Abba, Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van Mij weg (…)’ Jezus is in Getsemane en verkeert in doodsnood. In de Griekse tekst wordt Abba gevolgd door ‘ho pater’ (dat is: de Vader) en het is duidelijk dat het hier gaat om God als Vader. Jezus sprak vaak over God als Hemelse Vader. Het gebruik van het Aramese Abba is bedoeld om de intieme en liefdevolle relatie met God te benadrukken. Er is hier sprake van een connotatie die past in de warme relatie tussen vader en kind. Abba betekent dan ook ‘papa’ of ‘pappie’. Het woord komt ook twee keer voor in de brieven van Paulus: De brief aan de Romeinen 8:15 en De brief aan de Galaten 4:6 en daarin geeft hij aan dat de gelovigen kinderen van God zijn en Hem kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’. Ook hier is dus sprake van die emotionele band die door dit Aramese woord wordt uitgedrukt, maar de situatie waarin dit gezegd wordt verschilt natuurlijk sterk van die waarin Jezus verkeerde toen Hij Abba zei.
- Eloï, Eloï, lema sabachtani?
Deze zin wordt door Jezus uitgeroepen terwijl Hij stervende is. De zin is gecursiveerd en Marcus 15:34 zegt erover: wat in onze taal betekent: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Met ‘onze taal’ wordt hier natuurlijk het Grieks bedoeld. Jezus spreekt hier Psalm 22:2 uit (Oude Testament). Hier wordt heel sterk het gevoel van verlatenheid uitgedrukt van iemand die tot God roept, maar geen antwoord krijgt.
We zien hier dat de auteurs van de betreffende evangeliën een enkele keer het Aramees als moedertaal koppelen aan emotionele momenten: doodsnood, maar ook wonderbaarlijke genezingen en intimiteit met God. We kunnen hier spreken van een narratief stijlmiddel, bedoeld om de authenticiteit van de tekst te onderstrepen en de lezer extra in het hart te raken.
Taalloyaliteit
De voorbeelden uit het Nieuwe Testament laten zien dat de relatie tussen moedertaal en diepere emoties al twee millennia geleden een bekend gegeven was. Een plausibele verklaring voor het gegeven dat we onze moedertaal emotioneel zo sterk voelen, zou kunnen zijn dat we die taal en onze emoties voor een belangrijk deel in dezelfde periode van onze ontwikkeling samen vormen. Eerste ervaringen op het gebied van liefde, veiligheid en angst worden opgedaan, terwijl je bezig bent je moedertaal te leren. De term taalloyaliteit, die aan het begin van deze bijdrage ter sprake kwam, kan wellicht worden gezien als de relatie tussen het totaal aan warme, emotionele gevoelens die we koesteren voor onze moedertaal. Een negatieve taalattitude zou vanuit deze gezichtshoek in menselijke termen dan ook gezien kunnen worden als verraad aan onszelf. Maar dit is wel behoorlijk kort door de bocht geformuleerd.
Laat een reactie achter