
Ik moet toegeven dat ik de afgelopen twee jaar gefascineerd ben geweest door de figuur van Eppo Bruins: minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen in een kabinet dat onderwijs, cultuur en wetenschappen zo snel mogelijk wilde afschaffen. Herhaaldelijk zei hij dat hij heel erg tegen alle bezuinigingen was, dat ze hem een ramp leken voor de wetenschap en samenleving, maar dat hij ze nu eenmaal toch moest uitvoeren.
Nu eenmaal is het lievelingswoord van de Nederlandse academische bestuurder. Het is allemaal heel erg, maar hogerhand heeft het nu eenmaal besloten, dus moeten we maar meebewegen. Dat de allerhoogste hand zich die houding nu ook aanmat, dat was wel nieuw.
Maar waarom? Waarom zo’n taak aanvaarden? Waarom niet aftreden, tot je dan uiteindelijk wel aftreedt omdat een collega-minister dat doet over iets (Gaza) waarover jij misschien wel een heel andere mening hebt dan hij?
Gevoelig
Die fascinatie heeft wel een knak gekregen door het opiniestuk dat de ex-minister schreef voor NRC. Misschien is hij wel helemaal niet zo’n getormenteerde ziel, zo iemand die volkomen met zijn eigen ingewikkelde afwegingen in de knoop zit. Misschien heb ik hem wel al die tijd overschat.
Ik kan in ieder geval geen touw vastknopen aan het stuk. Het gaat over academische vrijheid en begint met het gebruikelijke Eppo-raadsel:
De zorg over academische vrijheid is toegenomen sinds in 2024 een rechtse regering aantrad. Dat begrijp ik.
Dat was dus de regering waar hij zelf in zat! Heeft hij iets aan die o zo begrijpelijke zorg gedaan? Nou, zegt hij dan over de aanvallen van zijn coalitiegenoten op de wetenschap, ‘Ik heb altijd geweigerd daarin mee te gaan.’ Oh, ja, gelukkig!
Vervolgens komt er een lastig samen te vatten passage over wat Bruins ‘de beperking van academische vrijheid van binnenuit‘ noemt: het inmiddels al vaak gehoorde verhaal dat er wetenschappers zouden zijn die niet durven uitkomen voor hun mening of hun bevindingen ‘omdat ze weten dat de conclusies gevoelig liggen binnen de academische gemeenschap’.
Wankel
Ik denk dan: dat zijn slechte onderzoekers. Het lijkt mij tot een belangrijke taak van onderzoekers om te allen tijde te zeggen wat hun bevindingen zijn, en zich daarbij niet te laten leiden door de vraag wat anderen mensen ervan vinden. Wie dat niet doet, om welke reden ook, doet zijn werk niet goed. Als je je al onveilig gaat voelen omdat jij iets vindt dat ‘gevoelig ligt binnen de academische gemeenschap’, hoe gevoelig ben je zelf dan? Je moet je daar niet door laten leiden, en goede onderzoekers doen dat ook niet. In dit soort argumentatie – die door rechtse politici al een tijdje wordt gemaakt – worden zulke mensen juist op het schild gehesen als helden van, ja, wat eigenlijk?
Het is alsof je zegt dat het een schande is dat een groep timmerlieden bang zijn om te hard met een hamer te slaan, en dan net doet alsof dat de schuld is van de fabrikant van die hamers.
Enfin, Bruins noemt een hele lijst met politici die de afgelopen jaren geinsinueerd hebben dat er inderdaad iets schandelijks aan de hand is. Het belangrijkste bewijs komt volgens hem uit een rapport van Technopolis uit 2023. Dat is opvallend want hoewel blijkt dat er inderdaad een groep onderzoekers is die zich beperkt voelt en soms zelfcensuur toepast, gaat het daarbij vooral om hun deelname aan het publieke debat en bij de keuze van samenwerkingspartners. Dat is nauwelijks een ‘beperking van de academische vrijheid van binnenuit‘ te noemen. Het bewijs dat er inderdaad een groep laffe onderzoekers bestaat is dus wankel.
Gezagsdrager
Het stuk culmineert uiteindelijk in een passage die echt niet te begrijpen is, of in ieder geval niet door mij:
Ik pleit daarom voor een radicale academische vrijheid. Zoals in Nederland een scheiding tussen kerk en staat bestaat, zo moet er ook een radicale scheiding tussen wetenschap en politiek zijn. De robuuste wetenschappelijke methode laat geen ruimte voor politiek activisme. Een persoonlijke mening of voorkeur mag best invloed hebben op het gekozen onderwerp van onderzoek, op de woordkeuze bij publicatie, of op welke resultaten je de nadruk wilt leggen. Maar daar waar persoonlijke kleuring wordt toegevoegd, hoort deze dan ook deel uit te maken van het wetenschappelijk discours. En kritiek daarop van andersdenkenden is gerechtvaardigd, zelfs nodig.
Hoe moeten we ons die radicale scheiding voorstellen? De politiek bemoeit zich niet met de wetenschap en de wetenschap niet met de politiek? Is dat wenselijk en zo ja, waarom? Hoe helpt het de collega’s die nu angstvallig hun mond houden omdat ze iets vinden dat ‘gevoelig’ ligt? En als die scheiding zo wenselijk is, hoezo mag je dan vervolgens wel op allerlei manieren politiek zijn in je uitingen? En hoort die persoonlijke kleuring dan vervolgens ook deel uit te maken van het wetenschappelijk discours? Dat maakt dat discours dan toch bij uitstek politiek?
Ik zou graag als andersdenkende kritiek op deze uiting hebben, maar ik heb geen idee wat hier nu eigenlijk wordt gezegd.
Ik ben vrij gezagsgetrouw, ik ben altijd geneigd om te denken dat zo’n gezagsdrager de zaken vast veel scherper ziet dan ik. Maar als zo iemand dan is afgetreden blijk ik me toch weer te hebben vergist.
Laat een reactie achter