Tekstportret Margot van Mulken

In de serie Tekstportretten laat Jan Renkema iemand poseren in zijn tekstatelier. Meestal is er een bijzondere aanleiding. Deze keer niet. Of het moest zijn dat iemand na ruim dertig jaar onderzoek en onderwijs, met acht jaren bestuurswerk als decaan, nadenkt over relevant onderzoek of een andere toekomst, misschien wel als juf. Margot van Mulken is hoogleraar Persuasieve Communicatie en Stilistiek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Het belang van taalonderzoek?
Van jongs af aan heb ik iets met taal, en een sterke behoefte om te schrijven. Ik ben boven al ook een Limburgse, met trouwens alle kwalijke eigenschappen die daarbij horen. De gemiddelde Limburger treedt niet zo op de voorgrond, maar ik doe dat af en toe wel. Als er iets nodig is, moet iemand het toch doen! Telkens ben ik dan weer verbaasd. Ik zie mezelf zitten én ik ben wat overmoedig. Ik ben eigenlijk een tweevoud: bescheiden en ambitieus.
Twee dagen per week mag ik onderzoek doen! Ik ben gewoon bezig met mijn hobby, in de baas zijn tijd. Terwijl er geschreeuwd wordt om docenten in het middelbaar onderwijs. Daar kunnen we de jeugd bij de kladden grijpen, en meer bereiken dan op de universiteit. Moet ik dan gewoon weer lerares Frans worden? Ik sluit het nog steeds niet uit. Maar ik hoor ook erge verhalen over schoolsystemen. Misschien dan toch liever de basisschool. Ik zie nu ook mijn zeven kleinkinderen opgroeien.
Er is zoveel interessants te onderzoeken! Maar is het allemaal zo belangrijk? De samenleving roept nu om nieuwe vormen van omgang met al die rioolcommunicatie op internet. Wij hebben net een lesbrief gemaakt voor het middelbaar onderwijs ‘De-escaleren kun je leren’. Maar moet ik daarvoor onderzoek doen? Je hebt ook cursussen ‘geweldloze communicatie’. Die zijn misschien wat soft, maar die worden ook gemaakt uit een gedrevenheid, dat de samenleving beter af is zónder al die verbale conflicten. Wat kom ik dan uit onderzoek te weten dat beter is dan zo’n intuïtieve cursus? Ach, ik vind het gewoon leuk! En ik denk ook dat het beter is om je te baseren op onderzoek. Maar de eeuwige vraag naar het nut van onderzoek blijft wel calvinistisch klagen. Je bent als onderzoeker ook een persoon in deze samenleving. Hoe dan verder in taalonderzoek?
Op de vierkante millimeter achter het woord
Mijn ouders kwamen uit twee Limburgse dorpen die drie kilometer uit elkaar lagen, en spraken bij ons thuis hun eigen heel verschillende dialecten, Geleens en Urmonds. Wij als gezin spraken een supraregionaal dialect. En dat had dan weer een platte en een hoge variant, voor huishoudelijke en voor meer wezenlijke zaken. Nog steeds praat ik Limburgs met mijn vader en zussen.
Door de variatie aan dialecten kwam ik al vroeg in aanraking met al die kleuren die je aan woorden kunt geven, door toon, houding, enz. Taal werd voor mij al gauw veel meer dan semantiek. En dat is juist het leukste, al die fijne nuanceringen. Ik kan iemand ook vrij goed imiteren, de stembuigingen, de stiltes, iemands taalgebruik aanvoelen.
Ik was goed in taal, dus het werd gymnasium-alfa. Ik ging in Nijmegen geschiedenis studeren omdat ik zo’n leuke leraar geschiedenis had. Je moest ook een bijvak hebben. Dat werd Frans, want ik had een tien voor mijn mondeling Frans. Mijn ouders waren heel francofiel, en we woonden niet ver van de Franse taalgrens. Velen dachten indertijd ook dat ik een native speaker Duits was, maar Frans doet echt mijn middenrif trillen.
Na mijn studie solliciteerde ik bij een bierfabriek in Gulpen en ook op een promotieplek aan de VU over de handschriften van de Perceval. Ik werd aangenomen bij de VU omdat ik een scriptie had gedaan over de Middeleeuwse Dodendans. Het ging om vijftien handschriften in Noord-Frankrijk en hun chronologische volgorde. ‘Stemmatologie’ werd toen mijn vak: teksttransmissie via handschriften. Als bijvoorbeeld ‘honor’ (‘honneur’ eer) op ‘ior’ (‘jour’ dag) rijmde dan wist je dat dat niet oorspronkelijk kon zijn geweest, want dat rijmde helemaal niet in het dialect van Chrétien de Troyes. Hij liet liever ‘honor’ op ‘flor’ rijmen, Heerlijk om zo op de millimeter bezig te zijn met woorden; taalkundig, geschiedkundig en handschriftkundig.
Van oude handschriften naar moderne partikels
Het vak stemmatologie werd alleen nog in het buitenland beoefend. Nog wel gesolliciteerd op een soortgelijke onderzoekplaats in Odense, maar er kwam ook een baanmogelijkheid aan de Universiteit van Nijmegen, waar ik gestudeerd had. Wel bij een heel andere afdeling, bedrijfscommunicatie. Maar ik dacht: als oud-Frans niet lukt, dan kan ik ook wel bezig gaan met communicatie en alles wat er nodig is om elkaar te begrijpen. Ik deed onderzoek naar metaforen, naar ironie en naar taalintensiteit. En vooral ook naar al die kleine ‘frutwoordjes’ die zo veel nuance aanbrengen, en die voor buitenlanders zo moeilijk zijn. Natuurlijk is dat ook het woordje ‘er’, maar het gaat dan vooral om partikels als ‘even’, ‘wel’ of ‘maar’.
Gaandeweg de jaren raakte ik wat uitgekeken op de tredmolen van drie tot vijf publicaties per jaar. Steeds maar weer – sorry voor de uitdrukking – ‘artikelen uitpoepen’ die dan gelezen worden door drie collega’s. Was er ook een leven buiten de universiteit? Ik ben toen met mijn toenmalige vriend een camping gaan runnen in Frankrijk. Dat was best aardig, dus ja, er is een leven buiten de universiteit. Maar erbinnen is toch leuker.
Op een gegeven moment was ik ‘aan de beurt’ voor de functie van faculteitsdecaan. Dat heb ik met veel plezier gedaan. Problemen oplossen en richting geven. Maar steeds bleef ik ook bezig met teksten. Van jongs af aan ben ik ook altijd bezig geweest met verhalenschriftjes.
Schrijven als innerlijke drive
Ook in mijn bestuursperiode bleef ik schrijven. Ik kan me geen leven voorstellen zonder pen. Het is ook een fysieke behoefte, en het tempo kanaliseert mijn denken. Ik schrijf nog steeds veel: verhalen, dagboeknotities, recensies. Ik ben dan ook een beetje een fetisjist, een vulpen met zuigpompje, goed en glanzend papier met schrijfprullaria op mijn bureaublad. Niet per se met de behoefte om te publiceren. Maar, columns, dat is het leukste wat er is! Ik schreef voor Ad Valvas, het studentenblad van de VU, voor Vox, het tijdschrift van de Nijmeegse universiteit, en later ook voor het Nijmeegse reünistenblad Radboud. In coronatijd schreef ik als decaan elke week een stukje om toch de gezamenlijke werksfeer te stimuleren.
Als ik de mogelijkheid had om professioneel schrijver te zijn, zou ik dat wel willen. Na mijn bestuursperiode heb tijdens een sabbatical een cursus gevolgd aan de Schrijversvakschool. Ik heb me ook gewaagd aan een roman. Het ging over een ziek persoon in een ziekmakend gebouw, vol symboliek over levensloop. Maar een uitgever zei ‘nee’. En een volgende uitgever ook. En toen dacht ik: ach, laat ook maar. Een roman, ja dat is toch iets heel anders in compositie en plotlijnen dan een column.
Aanvallende beleefdheid
Verder gaan in besturen? Nee. Maar ik wil ook niet meer terug in het harnas van subsidie-aanvragen en meedraaien in de tombola van statusverhogende Europese grants. Dat ben ik niet (meer). Ik wil dicht bij mijn eigen taalwerkelijkheid analyseren hoe het komt dat communicatie op internet zo vaak ontspoort. De hele samenleving lijdt aan verbale ontsporingen. Wij moeten toch kunnen bijdragen aan een oplossing!
Mij raakte heel bijzonder wat Adriaan van Dis eens zei over ‘aanvallende beleefdheid’. Een vreemde en wat ongelukkige term misschien. Maar het gaat erom dat je in ruzie-communicatie je gesprekspartner tot stoppen kunt brengen door te laten zien dat er van de ander iets anders wordt verwacht. Hij haalde het voorbeeld aan van een Marokkaanse vrouw met hoofddoek bij hem in de buurt die altijd met gebogen hoofd langs hem liep zonder te groeten. Natuurlijk, in haar cultuur groeten vrouwen op straat mannen niet. Maar hij zei dan toch, nadrukkelijk én met respect, ‘Goedemorgen mevrouw’. Dus niet belérend zeggen hoe het moet, maar in communicatie iets vóórleven. Zonder agressie en met respect. Het is eigenlijk een combinatie van ontwapend en ontwapenend.
Op internet heb ik voorbeelden verzameld van conflict-communicatie. Dan hoef je helaas niet ver te zoeken Ik heb nu drie corpora verzameld. Een corpus met ‘webcare’-communicatie van bedrijven over klachten van klanten. Bijvoorbeeld: Waarom stopt AH nu juist met de zegeltjes-actie? Waarom krijg ik van de NS mijn geld niet terug? En dan die vreselijke scheldpartijen over wat voor onrecht dit is! Het tweede corpus komt uit Wikipedia met discussies over de honderd meest controversiële onderwerpen, en het derde komt van al dan niet ontspoorde discussies op het platform Reddit. Waarom laten mensen zich verbaal zo vaak gaan? Zijn er taalstrategieën waardoor gespreksdeelnemers minder opgefokt raken? Mijn project staat nog in de kinderschoenen hoor, maar er tekent zich wel iets af. Als iemand bijvoorbeeld schrijft, ik kuis het nu maar even:
Potverdorie, ik vind het volstrekt belachelijk en waardeloos dat ik nu geen geld meer krijg voor mijn zegeltjes. Wat een rotstreek!
Je kunt dan strak reageren, waardoor het escaleert. Maar er is ook een reactie mogelijk die gebaseerd is op mimesis en nabijheid of empathie. Bijvoorbeeld door zelf ook te beginnen met een gevoelsuiting en het gedrag van de ander in redelijke termen te benoemen:
Goh, wat jammer dat je het vervelend vindt.
Dit communicatiegedrag is leerbaar. Bijvoorbeeld in een cursus geweldloze communicatie. Ik onderzoek nu waar dit gedrag in communicatie kan leiden tot ‘verbaal kalmeren’ of tot een conclusie in de trant van: “Zo had ik het nog niet gezien.” of “Ik zie nu wel dat ik niet zo had moeten reageren.” Dit is natuurlijk maar een vereenvoudigd voorbeeld. Maar in mijn analyses zie ik al wel dat dit mimetisch-empatisch verbaal gedrag eerder leidt tot zinvolle communicatie.
Laat een reactie achter