In een vorig leven heb ik als onderzoeker aan het Meertens Instituut (KNAW) meegewerkt aan het Repertorium van het Nederlandse Lied tot 1600. Ik bewaar daar dierbare herinneringen aan. Dankzij dit repertorium heb ik onder anderen kennis gemaakt met Aefgen Claesdochter van Giblant en Ariaenken Ariens dochter de Gyselaer en de albums die hun minnaars, vrienden en familieleden volgeschreven hebben met liederen, spreuken en refreinen, en soms van een schildering of een wapenschild voorzien. Helaas heb ik mijn plannen om een paar van die albums multimediaal (beeld, geluid en tekst) te editeren nooit kunnen ‘implementeren’. Maar geloof mij, ik heb écht mijn best gedaan. Hopelijk komt er in de nabije toekomst een softwarepakket op de markt dat legaal via Surfspot.nl voor een illegale prijs kan worden aangeschaft, en waarmee een pientere ICT-er alsnog kan realiseren wat mij voor ogen staat.
Tijdens het werken aan een ander repertorium, het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (REMLT), kom ik niet alleen eigennamen tegen, maar af en toe ook een liedje.
Aan het eind van de Middeleeuwen wordt er in Bretagne een prozaroman geschreven die vertelt hoe koning Tiber van Galice wordt overvallen en vermoord door Brodas, één van de drie zonen van de sultan van Babilone [= Caïro]. Zijn enig kind, een zoon, Ponthus, slaagt er aanvankelijk in met dertien andere adellijke jongens te ontsnappen, maar door de honger gedwongen zijn schuilplaats te verlaten, waarna hij gearresteerd wordt. Omdat Ponthus weigert zijn geloof af te zweren en in Mahon te geloven wordt hij ter dood veroordeeld. Een christen ridder, Patrice geheten, die doet alsof hij van zijn geloof is afgevallen en zo het vertrouwen van Brodas gewonnen heeft, biedt aan de kinderen te laten verdwijnen door hen in een schip zonder zeil, stuurman en proviand op zee om te laten komen. Brodas stemt toe. Patrice laat het schip heimelijk bevoorraden en smokkelt een ervaren schipper aan boord. Zo slagen de kinderen erin veilig te ontkomen en zij zetten koers van het païs de France. Voor de kust van Bretaigne lijden zij schipbreuk. Gelukkig slagen zij erin zwemmend de kust te bereiken, waar zij worden opgevangen door Herlant, de seneschal van de koning van Bretaigne. De veertien bootvluchtelingen worden onder de adel verdeeld en als pleegkind grootgebracht totdat zij de leeftijd van 15 jaar bereiken, het begin van de volwassenheid. Ponthus is uitgegroeid tot een exemplarisch mooie en wellevende jongeman en wordt daarom – zij niet weet dat hij een koningszoon is – hartstochtelijk bemind door Sidoyne, dochter en enig kind van koning Huguel. Hun liefde wekt de nijd en afgunst op van zijn Ponthus’ lotgenoot Gannelet, een van de veertien bootvluchtelingen. Gannelet maakt Ponthus pekzwart bij een vertrouwelinge van Sidoyne door haar te vertellen dat Sidoyne vooral niet moet denken dat zij de enige is. Zo kent hij zelf minstens één meisje waarvan Ponthus twee keer zo veel houdt… Natuurlijk gelooft het meisje de lasterpraat van Gannelet en als het meisje dat doorvertelt aan Sidoyne – wat zij beloofd had niet te doen – dan gelooft die dat ook. Als Ponthus haar kort daarop komt opzoeken, ontvangt zij hem even ijzig als onverschillig. Ponthus die zich van geen kwaad bewust is, vraagt haar wat haar dwars zit, maar krijgt geen antwoord. In staat van melancholie besluit Ponthus het hof te verlaten en de eenzaamheid van het bos te zoeken. Daar overnacht hij in een kluizenaarswoning en lijdt het leven van een boeteling. Op een ochtend gaat hij uit wandelen en hoort dan in de vrije natuur de vogels zingen. Het is april.
En dan dicht Ponthus een lied – Si lui mist bon chant:
Chant des oiseaux ne nulle joye
Ne me pourroit conforter
Quant celle que j’amoye
Me veult d’elle si estrangier
In het begin van de zestiende eeuw werd deze roman in het Nederlands vertaald als Een schoone ende amoruese historie van Ponthus ende die schoone Sydonie. Wij weten helaas niet door wie. Zo vervelend dat de vertalers van romans als Ponthus ende Sidonie en Valentijn ende Oursson anoniem bleven. Wat waren dat voor mensen?
Die Ponthus ende Sydonie-vertaling van bleef bewaard in een luxe en met 62 exclusieve houtsneden (sommige dubbel) geïllustreerde druk uit 1564 uit de werkplaats van Niclaes vanden Wouwere te Antwerpen. Ter zijde: Denk dat er maar heel weinig mensen zijn die weten wat ‘Wouwere’ betekent. Ik wist het ook niet, en dus heb ik het opgezocht in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW): Wouwere is Middelnederlands voor het Latijnse ‘vivarium’, dat is visvijver. Het bestaan van die Middelnederlandse vertaling is niet bekend op de doorgaans goed ingelichte ARLIMA-site.
Van de druk van Niclaes vanden Wouwere bleven maar 3 exemplaren bewaard. Het derde exemplaar kwam onlangs boven water toen het werd aangekocht door de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen.
Wat ik mij dus afvraag is: kende de Middelnederlandse vertaler dit lied? In Franse romans kom je wel vaker een lied tegen, dat wil zegen dat een personage in de roman een lied zingt, en het ligt voor de hand te veronderstellen dat het lied bekend was en dat het gezelschap dat luisterde naar het voorlezen van die roman dat lied kon meezingen.
Hoe dan ook, de Middelnederlandse vertaler heeft er zich niet met een Jantje van Leiden afgemaakt door het te laten bij de mededeling dan Ponthus toen een lied componeerde. Nee, hij heeft het lied vertaald:
Geen voghelen sanck noch melodieen
moghen mijn hert waerlijck verblijen;
want ic van mijnre vrou moet vlien
en drive ick nimmermeer chierelye.
De volgende vraag luidt: Is dit lied bekend? en: Hoe heeft dat lied geklonken? Voor een antwoord op deze vragen raadplege men de Nederlandse Liederenbank van het Meertens Instituut:
Nadat ik tevergeefs op woorden gezocht had – de tekst van het lied is dus niet bekend – koos ik voor: “strofezoeken”. Je voert dan het rijmschema in plus het aantal heffingen, klikt op de knop “zoeken” en voilà: je krijgt alle liederen die aan die voorwaarden voldoen.
Het rijmschema is simpel: één rijmklank met de klemtoon op de voorlaatste lettergreep. Dat heet vrouwelijk rijm en dat wordt aangegeven met een kleine letter. Mannelijk rijm noteert men met een hoofdletter. Geen idee wie dat bedacht heeft.
Iets minder makkelijk is het tellen van de heffingen. Volgens mij zijn dat er – net als in het Frans – vier:
Geen voghelen sanck noch melodieen
moghen mijn hert waerlijck verblijen;
want ic van mijnre vrou moet vlien
en drive ick nimmermeer chierelye.
Het strofeschema is dus: 4a4a4a4a
Het resultaat van de zoekopdracht is beperkt: zeven liederen voldoen aan deze vormkenmerken. Het eerste lied is Latijn, het tweede heeft mannelijk rijm en hoort m.i. niet in dit rijtje thuis. Blijven over 5 liederen die eigenlijk maar 3 liederen zijn. Het eerste is van niemand minder dan Hadewijch, lied 33, dat als volgt begint:
Die tijt vernuwet met sinen jaren;
Die daghe lichten, die doncker waren.
Die minne begheren ende moeten ontbaren
Het es wonder datse niet en vervaren.
De twee andere liederen zijn van Pseudo-Hadewijch, en beginnen zo:
Ic soude der minnen noch gherne naerre dringen
Constict van binnen wel toe bringhen
Ic late haer gerne af slaen mijn hovet
In dien datse doch minre noot gelovet
De overeenkomst met de echte Hadewijch is het grootst. De liederen van Pseudo-Hadewijch zijn wat minder strak. Helaas bestaat er van géén van deze liederen een muzieknotatie.
Volgens de liederenbank behoort het lied van Hadewijch tot het genre ‘mystiek lied’. Inmiddels twijfel ik daaraan. Gedurende de Middeleeuwen was het volstrekt gebruikelijk om een geestelijke tekst te schrijven op een wereldlijk lied en andersom. Dit heet contrafactuur. Nu zou het kunnen dat Ponthus een wereldlijke tekst schreef op een geestelijke melodie – tenzij dat Ponthus niet alleen de tekst componeerde maar ook de melodie – maar andersom kan natuurlijk ook, dat Hadewijch een geestelijke tekst schreef op een wereldlijke melodie. Ik kies voor het laatste.
Helaas beschikt men in Frankrijk (nog) niet over zo’n formidabel onderzoeksinstrument als de Nederlandse Liederenbank, en kan ik u dus geen opsomming geven van Franse melodieën op een strofeschema 4a4a4a4a. Maar het heeft mijn aandacht en binnenkort hoop ik contact te kunnen opnemen met mevrouw Marie-Claude de Crécy, de editeur van de Franse tekst. Wie weet wat zij over dat lied te weten is gekomen?
Bij dit alles ben ik er stilzwijgend vanuit gegaan dat de vertaler het oorspronkelijke lied niet gekend heeft. Google kan het niet vinden, terwijl er heel veel liedteksten op Internet te vinden zijn, al was het maar omdat die staan op CD’s met een opname van dat lied. Hij werd geconfronteerd met een liedtekst en wilde daar een goede vertaling van maken. Maar ik kan mij niet voorstellen dat hij géén melodie in zijn hoofd had toen hij zijn vertaling maakte.
Laat een reactie achter