Er is maar weinig voor nodig om taalkundigen gelukkig te maken. Een mooi voorbeeld, in het wild aangetroffen, volstaat vaak al. Dat slaan ze op in een soort linguïstische voormaag om het later nog eens goed te verteren. Net als kamelen in de woestijn kunnen ze daar dagen, soms zelfs weken mee vooruit.
Gisteravond, terugkomend van een avondwandeling, hoorde ik aan de overkant van de straat een jongen en een meisje op de fiets met elkaar praten. Het meisje had haar vriendje (?) toegeroepen Deze kant! en blijkbaar had hij daarop niet naar tevredenheid gereageerd, want zij beet hem toe (ik heb er geen ander woord voor): Er is maar één deze kant hoor!
Prachtig voorbeeld! Jammer dat je overal camera’s hebt die alles registreren, maar dat deze taalpareltjes niet vastgelegd worden in geluidsbestanden. Ik weet bijna zeker dat deze taalvorm in geen enkel gesproken taalcorpus voorkomt, en nu hoor ik hem zo maar ineens, in het midden van de nacht, op straat.
De doorgewinterde taaltheoreticus zal er niet zo heel erg van opkijken, want theoretisch is het allemaal niet zo vreselijk opzienbarend. Zeker niet als je in de gaten krijgt wat er aan de hand is. Maar niet alle theoretische mogelijkheden dienen zich onmiddellijk aan. Een natuurkundige die op zondagmorgen door de Ooijpolder fietst wordt ook niet zomaar geconfronteerd met een passerend Higgsdeeltje. Voor zo’n waarneming zijn ingewikkelde experimenten nodig en dan is het nog maar de vraag of de interpretatie de conclusie toelaat dat het deeltje bestaat. Dus dat een zeldzame theoretische mogelijkheid ineens in het wild voorkomt is toch altijd een belevenis.
Wat is er zo bijzonder aan dit voorbeeld? Wel, op het eerste gezicht lijkt de taalvorm aan alle kanten onmogelijk: het telwoord kan eigenlijk nooit vóór het bezittelijk voornaamwoord staan (het is mijn twee computers en niet twee mijn computers). Je zou kunnen volhouden dat de partitieve genitief een voorbeeld van zo’n volgorde is (twee mijner computers), maar ten eerste is dat een zeer ouderwetse vorm (niet iets voor kibbelende jongens en meisjes in het midden van de nacht), en ten tweede heb je dan toch een duidelijk zichtbare naamval (mijner), of een toegevoegd voorzetsel van (twee van mijn computers). Bovendien heb je bij de partitiefconstructie geen verplichte overeenstemming in getal tussen telwoord en kernwoord. Bij het telwoord een krijg je geen enkelvoudig zelfstandig naamwoord (niet een mijner computer of een van mijn computer, maar een mijner computers of een van mijn computers).
En daar houdt het bijzondere niet op: want in Er is maar één deze kant is Er het plaatsonderwerp, en het plaatsonderwerp vooronderstelt een onbepaald onderwerp. Dat betekent dat één deze kant blijkbaar een onbepaalde woordgroep is. Maar deze is een bepaald aanwijzend voornaamwoord. Gewoonlijk krijgen woordgroepen met deze geen plaatsonderwerp: je zegt niet Er staat deze hengst in de gang, maar wel Er staat een hengst in de gang. Blijkbaar heeft het bepalende woord deze geen invloed op de bepaaldheid van de woordgroep (meer).
De al eerder genoemde taaltheoretici zullen geen moeite hebben om met een mogelijke verklaring te komen: deze kant in Er is maar één deze kant is natuurlijk een geval van zelfnoemfunctie. De woordgroep deze kant is als het ware bij elkaar genomen, en daar is dan een telwoord voor gezet. Dat komt vaker voor bij hele citaten, die in een gesprek worden aangehaald: Zeg, dat “ik weet het niet” van jou de hele tijd, daar word ik een beetje moe van. Of Het “doe eens normaal man” van Wilders is nu al legendarisch. Citaat tussen aanhalingstekens, bepaald lidwoord of aanwijzend voornaamwoord erbij, en je hebt een nieuwe woordgroep. Ook met telwoorden kan het: Nog één “ik weet het niet” en ik bega een ongeluk! Niks aan de hand dus.
De analyse van Er is maar één deze kant zou dus moeten zijn Er is maar één “deze kant,” waarbij het meisje haar eerdere uitspraak Deze kant in zelfnoemfunctie tot woordgroep met de functie van een zelfstandig naamwoord maakt. Dat kan ik best volgen, maar ik zit toch nog een beetje met de betekenis van het geheel. Als je zegt Nog één “ik weet het niet” en ik bega een ongeluk, dan kun je dat parafraseren met Nog één zo’n uitspraak en ik bega een ongeluk. Met andere woorden: de betekenis van een citaat X in zelfnoemfunctie is “de uitspraak X.” Maar in ons voorbeeld is die parafrase er niet. Want Er is maar één deze kant betekent helemaal niet Er is maar één zo’n uitspraak. Integendeel, het meisje verwijst met deze kant naar wel degelijk naar de betékenis van de aanwijzing Deze kant!, die ze eerder geuit heeft.
In dit stadium is het verleidelijk om combinatiemogelijkheden uit oudere taalstadia erbij te halen. Zo had je in de Middeleeuwen een woordvolgorde een dat vreeselicste gheluut, waarbij een telwoord gevolgd wordt door een aanwijzend voornaamwoord, maar die constructie lijkt beperkt tot superlatieven, waardoor je zou kunnen veronderstellen dat het bepaalde voornaamwoord door die superlatief wordt geëist, net als in het huidige Nederlands. Je kunt niet zeggen Die cd is beste, maar wel Die cd is de beste of Die cd is het best(e). Een superlatief, daar moet een bepalend woord bij. De bijvoeglijke constructie mijn de beste cd, of mijn het beste cd, die nu niet meer voorkomt, zou daarmee samen kunnen hangen.
Ook oudere vormen als eene mijne swakhejt (die onder andere bij Hooft aangetroffen is) lijkt een voorbeeld van een telwoord (maar het kan ook een onbepaald lidwoord zijn) dat voor een bepalend woord staat. Maar hier gaat het om bezittelijke voornaamwoorden, waarvan aangenomen wordt dat ze uit genitieven van persoonlijke voornaamwoorden ontstaan zijn die eerst een soort bijvoeglijk naamwoord waren, en daarna pas lidwoordachtige kenmerken kregen. Dat is dus allemaal niet hetzelfde als één deze kant.
Misschien dat het dus toch die zelfnoemfunctie is, maar dan een stapje verder doorgevoerd, waardoor deze kant inderdaad bijna één woord geworden is. Na de bewuste waarneming sloeg mijn fantasie een beetje op hol, want ik verbeeldde me dat toen het meisje zei Er is maar één deze kant hoor! de jongen had kunnen antwoorden Nee hoor, er zijn twee deze kanten. Dan had hij zeker het meervoud kanten gebruikt, hetgeen aantoont dat het geen citaat meer betreft (want dat was “Deze kant!”). En dan had het meisje weer kunnen antwoorden Nou dan is jouw deze kant een andere deze kant dan de deze kant die ik bedoel. En dan waren ze misschien ieder een eigen kant op gefietst. Maar dat is dus niet gebeurd.
Peter-Arno Coppen
Laat een reactie achter