Uit piëteit met de betrokkene heb ik er zeven jaar over gezwegen, maar het moet nu maar eens naar buiten. In die tijd was Medy van der Laan namens D66 staatssecretaris bij het ministerie van OCW. Op een zekere dag kwamen haar kinderen van school en Van der Laan schrok: wat spraken die kinderen plat! En zij was immers staatssecretaris bij onderwijs en cultuur en bovendien ook nog verantwoordelijk voor de media. Als er nu toch iemand was die de taalverloedering een halt kon toeroepen, dan was zij het toch wel?
Gelukkig had het ministerie verstandige ambtenaren. Ik vermoed althans dat de reden waarom ik met nog twee andere taalkundigen werd uitgenodigd bij de staatssecretaris eigenlijk was dat we haar die ambitie uit het hoofd moesten praten. Dat de taal verandert kun je prettig vinden of juist heel erg vervelend — het is nog nooit iemand gelukt om er wat aan te doen. (In Frankrijk probeert men het bijvoorbeeld al eeuwenlang. Mensen die voor strengere regels zijn, beginnen altijd over Frankrijk met zijn Académie, maar er is geen enkele aanwijzing dat het Frans minder snel verandert dan andere talen, wat voor kleine individuele voorbeelden men ook mag geven. Dat zij ordinateur zeggen in plaats van computer maakt hun taal statistisch nog niet zuiverder en heeft ook niet per se iets met hun regels te maken.)
Het probleem is in een notendop: je kunt strenge straffen op school invoeren, je kunt de werknemers in de media verplichten allemaal op spraakles te gaan, maar je kunt niets doen aan de manier waarop mensen op straat en thuis met elkaar praten. En daar gebeurt waarschijnlijk vrijwel alle taalverandering. Anders dan veel mensen denken hebben de media en de school maar heel weinig invloed op de manier waarop we in het dagelijks leven met elkaar praten, zo blijkt uit allerlei onderzoek. Het enige dat je op die manier zou bereiken, is dat het verschil tussen de taal op school en in de media en de taal in de rest van de samenleving steeds groter wordt.
Dat alles probeerden we aan mevrouw Van der Laan uit te leggen, maar op zeker moment sprak zij: “Ja, maar ik wil nu eenmaal dat mijn kinderen netjes praten.”
Dat had ze nu beter niet kunnen doen. Dat netjes sprak ze namelijk op zijn Rotterdams uit, niet met een duidelijk van elkaar onderscheiden t en j zoals men elders doet, maar met die twee klanken samengesmolten. Het is niet makkelijk in woorden uit te leggen, maar gelukkig hebben we YouTube: hier doet Jules Deelder het, als hij ‘dat je’ zegt en iets later, op ongeveer 1:00 het woord beetje, en dan ook nog iedere keer als hij weet je wel zegt, wat hij heel veel doet.)
Het is kennelijk niet makkelijk te horen, en de meeste Rotterdammers zijn het er zich niet van bewust dat ze het doen. Het is in mijn ervaring dan ook dé test om een Rotterdammer die ‘netjes’ probeert te praten te ontmaskeren, en dat deed ik dus — misschien een beetje gemeen — bij Van der Laan.
Dat is ook zo knap van Anne Vegter, de schrijfster die gisteren de Awater-prijs kreeg voor haar bundel Eiland berg gletsjer. Volgens de biografische informatie die werd vrijgegeven woont zij pas sinds 1992 in Rotterdam, wat wil zeggen dat zij er als dertiger naartoe gegaan is, een leeftijd waarop mensen niet meer ingrijpend aan hun taal veranderen. In een ‘radioboek’ (hier te beluisteren) vertelde ze enkele jaren geleden een Rotterdams verhaal, en daarin gebruikt ze precies de Rotterdamse tj klank, zoals ze trouwens in het algemeen Rotterdams klinkt.
Wat Van der Laan dus niet heeft kunnen afleren, wist Vegter wel op te pikken. Dat is het verschil tussen de bestuurder met taalkundige smetvrees en de schrijfster die niet bang is om eens een ander register aan te boren — tussen taalcorrectheid en werkelijk taalgevoel.
Laat een reactie achter