Het leuke van iedere dag een stukje schrijven in Neder-L is dat ik af en toe een vraag krijg van Hans. Hij is gepensioneerd en geeft in zijn vrije tijd Nederlandse les aan immigranten. Ik vind dat nobel werk, maar ik begin na een aantal van zijn mails ook wel in te zien wat de aardigheid ervan is: je kunt zoveel leren door je eigen taal te bezien met de ogen en oren van een volwassen anderstalige.
Gisteren kreeg ik bijvoorbeeld weer zo’n vraag van Hans (‘eigenlijk zou ik dat zelf moeten/kunnen beantwoorden, desnoods met een woordenboek’).
Het schijnt me leuk om…
Het lijkt me leuk om…..Je zegt meestal “het lijkt me leuk om…”
Zijn schijnen en lijken dan toch niet geheel synoniem? Waarin ligt het verschil?
Google bevestigt Hans’ taalgevoel: het schijnt me komt 140.000 keer voor, het lijkt me ruim 14 miljoen keer, dus 100x zo veel. Tja, waarin ligt dat verschil? De Taalprof blijkt ooit over deze kwestie geschreven te hebben, en hij beweerde dat lijken je eigen indruk weergeeft (‘Dat lijkt leuk’) en schijnen die van anderen (‘Dat schijnt leuk’). Dat verklaart natuurlijk precies waarom je bij schijnen liever niet het woordje me gebruikt: de indruk van anderen valt lastig te combineren met je eigen standpunt. Maar hoe komt het dan dat het schijnt me soms toch voorkomt? 140.000 keer is ook weer niet niets, en teveel voor een incidentele verschrijving.
In de eerste plaats komt vaak de uitdrukking ‘het schijnt me toe’ voor, waarvan je zou kunnen zeggen dat het een aparte uitdrukking is (met toeschijnen). Verder komen er natuurlijk allerlei valse treffers naar boven (‘Het schijnt me maar niet te lukken om mijn gedachten stop te zetten’; daar hoort me bij lukken en niet bij schijnt). De overgebleven treffers zijn allemaal oudere teksten:
– Natuurlijk stuur ik ook niets meer, voor ik iets hoor; maar het schijnt me langzamerhand hopeloos… (Menno ter Braak, 1927)
– het schijnt me, dat bewust art. al niet meer licht brengt in het debat, dat hij op een ander terrein schijnt te willen verplaatsen. (H. Meert 1892)
– het schijnt me wel dat ze periodisch terugkomen en dan vooral bij menschen van jouw leeftijd (P.N. van Eijck, 1916)
Heel incidenteel vind je de constructie ook in moderne teksten, zoals een gedicht van Bart FM Droog: ‘Het is een manier van zich verplaatsen, / fietsen / maar het schijnt me een omslachtige wijze’, maar dat kan expres archaïserend zijn. In forumberichten op het internet, informele krabbels, enz., vind je het eigenlijk niet.
Wat is hier aan de hand? Waren lijken en schijnen vroeger wel synoniemen en heeft het betekenisverschil dat de Taalprof signaleert zich pas later voorgedaan? Of is hier sprake van omgekeerde taalverloedering en begrepen grote stilisten uit het verleden dingen niet die de gemiddelde internetgebruiker heden ten dage wel feilloos aanvoelt?
Anoniem zegt
Voor mijn gevoel zijn 'lijken' en 'schijnen' eigenlijk geen echte synoniemen. Bij 'lijken' is er sprake van een (goede) mogelijkheid, bij 'schijnen' is er sprake van misleiding door de eerste indruk.
(Dat onderscheid lijkt in het dagelijkse taalgebruik echter inderdaad verdwenen te zijn, blijkbaar al lang, gezien de reactie van 'Hans' die zelfs net iets ouder lijkt dan ik.)
Hoe verklaar je dan een gewone uitdrukking als 'het schijnt me'? Is die echt tegenstrijdig? Volgens mij is het een teken dat de spreker heel voorzichtig is. Hij neemt afstand van de mening die hij gaat ventileren, om de gesprekspartner niet voor het hoofd te stoten. Dat is met 'lijkt me' al het geval, maar met 'schijnt me' in nog sterkere mate: 'Op het eerste gezicht lijkt x het geval te zijn, maar schijn bedriegt, dus dat is wellicht een vergissing'.
'Jet'