Wanneer ik oud en der dagen zat ben, trek ik me terug en schrijf een biografie over Jac. van Ginneken S.J. (1877-1945), de kleurrijkste taalkundige die Nederland gekend heeft: iemand die in zijn tijd zo ongeveer alle vormen van taalwetenschap beoefende, vooral als ze nieuw en uitdagend waren – die fonetische experimenten uitvoerde door menselijke spraak met roetwalmen op papier vast te leggen, persoonlijk contact onderhield met de beroemdste geleerden uit zijn vak, maar er ook nog allerlei bizarre ideeën op nahield die geen van hen deelden, en die in zijn vrije tijd ook nog katholieke vrouwenverenigingen oprichtte. (Ik heb af en toe over hem geschreven; dit jaar nog in Onze Taal en in Neder-L.)
Nu verscheen vorige maand een proefschrift van Gerrold van der Stroom, een van de Van Ginneken-kenners die er in Nederland zijn. Het boek heet Jac. van Ginneken onder vuur. Over eigentijdse en naoorlogse kritiek op de taalkundige J.J.A. van Ginneken (1877-1945).
De titel is dubbelzinnig. Volgens Van der Stroom heeft Van Ginneken na de oorlog om de verkeerde redenen ‘onder vuur’ gelegen.
Critici verweten Van Ginneken drie dingen, die ook nog leken samen te hangen: dat hij in de jaren 1910 een hoofdstuk over ‘Jodentaal’ had opgenomen dat antisemitisch zou zijn, dat hij zich later met taalbiologie zou hebben beziggehouden en daarmee nog eens biologische verschillen tussen mensen zou hebben onderstreept, en dat hij zich tijdens de Tweede Wereldoorlog niet loepzuiver heeft gedragen. Van der Stroom probeert alle drie de aanklachten te weerleggen, maar daarbij komt Van Ginneken ineens uit een heel andere hoek onder vuur te liggen: hij zou in het hoofdstuk over Jodentaal plagiaat gepleegd hebben, hij zou ontaktisch en zelfingenomen zijn geweest en weinig gevoel gehad hebben voor verhoudingen.
Malle toevoegingen
De meeste energie en pagina’s besteedt Van der Stroom aan het hoofdstuk over Jodentaal, dat waarschijnlijk ook wel de basis is geweest voor veel van de andere kritiek die er op Van Ginneken is geweest: de gedachte dat het boek antisemitisch was, was er in de jaren ’20 een belangrijke oorzaak voor dat Van Ginneken geen hoogleraar in Amsterdam kon worden. (Aan de pas opgerichte Universiteit van Nijmegen was het minder een probleem en kon hij al snel uitgroeien tot een ster-professor.)
Het gevoelige punt zat hem in de inleiding van het Jodentaal-hoofdstuk, dat verder vooral bestond uit een aantal voorbeelden uit de literatuur. In de inleiding waagde de pater jezuïet van Ginneken zich echter aan een beschrijving van het ‘volkskarakter’ van de Joden, omdat Van Ginneken meende dat taaleigenaardigheden van het Jiddisch en het Joods Nederlands uit dat volkskarakter begrepen konden worden. Zijn ideeën over dat volkskarakter schreef Van Ginneken over van de Duitse econoom Sombart. Van der Stroom vat de problemen met het hoofdstuk verder op de volgende manier samen:
Van Ginneken schreef gedeelten uit het boek van Sombart weliswaar – zonder behoorlijke bronvermelding – over, maar schuwde daarbij malle toevoegingen uit eigen koker niet, waardoor zijn ‘Inleiding’ uitlatingen bevat die ongunstiger voor de Joden zijn dan zijn bron. […] Ook gaf hij niet aan welk verband er eigenlijk tussen ‘volkskarakters’ en de ontwikkeling van taal zou kunnen bestaan en verzuimde hij een verantwoording te geven voor het opnemen van de karakterschetsen van een (Joods) volk. (p. 165)
Strijdschrift
Het hoofdstuk in Van der Strooms proefschrift dat aan deze kwestie gewijd is, is ruim 100 pagina’s lang. Van der Stroom legt bijvoorbeeld nogal omstandig uit dat iemand die in 1912 denkt dat de Joden een apart volk zijn met een eigen karakter, daarmee niet meteen uit is op de uitroeiing van dat volk, dat licht antisemitisme honderd jaar geleden in Nederland niet ongebruikelijk was en dat Van Ginneken ook positieve opmerkingen maakte over de Joden. Dat laat allemaal natuurlijk onverlet dat Joden zich in die tijd bijzonder ongelukkig met dat heersende klimaat konden voelen: zelfs als je door complimenten wordt uitgezonderd, wordt je nog steeds uitgezonderd. Uit Van der Strooms eigen onderzoek blijkt ook dat Joden in de kring van Van Ginneken zich ongelukkig voelden door zijn werk. Dat het tientallen jaren later allemaal nog veel erger zou worden op een manier die Van Ginneken niet wilde, neemt niet weg dat er iets naars is aan het hoofdstuk Jodentaal.
Het lijkt er daarom soms een beetje op alsof het Van der Stroom er vooral om te doen is om aan te tonen dat Van Ginnekens critici ongelijk hadden. Het boek klinkt regelmatig polemisch: anders dan de ondertitel suggereert is het niet een receptiegeschiedenis van Van Ginnekens werk in de naoorloogse taalwetenschap, maar soms meer een strijdschrift tegen mensen die Van Ginneken om de verkeerde redenen hebben aangevallen.
Onder vuur
Zo kan Van der Stroom zijn afkeer van Thijs Pollmann nauwelijks onderdrukken, de Utrechtse hoogleraar die een aantal malen Van Ginnekens belangstelling voor de biologische achtergrond van dialectvariatie in verband bracht met het fascisme. Van Ginneken dacht dat dialectverschillen deels voortkwamen door het feit dat mensen biologisch verschillende lippen, tongen, enz., hadden. Die verschillen zouden een voorkeur voor het ene of het andere type klank veroorzaken. Volgens Van Ginneken moest er lang, lang geleden Slavische volkeren het zuiden van de Nederlanden ingetrokken zijn; dat zou bepaalde klankverschijnselen in die dialecten kunnen verklaren. Dat zijn nogal wilde en niet te bewijzen speculaties, maar met nazisme hebben ze inderdaad niet zoveel te doen. In de jaren 80 wilde Pollmann die ideeën echter in de tijdgeest van de jaren 30 plaatsen. Van der Stroom vindt dit onterecht en plaatst Pollmanns visie in de tijdgeest van de jaren 80, die volgens Van der Stroom politiek correct was.
Van der Stroom plaatst in dat kader bijvoorbeeld enige voor het betoog niet terzake doende sneren tegen de columnist Hugo Brandt Corstius. Wat hij Pollmann verwijt, slaat daarmee een beetje op hemzelf terug: in plaats dat hij zich probeert te verdiepen in Pollmanns motieven en de achtergrond ervan, maakt hij hem zonder veel argumenten verdacht. Zo kan er dan over vijftig jaar een boek verschijnen dat Thijs Pollmann onder vuur heet.
Kleurrijke kanten
Het laatste deel van het onderzoek van Van der Stroom is het minst opzienbarend: dat gaat over het gedrag van Van Ginneken tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoewel Van Ginneken er niet onmiddellijk als een grote verzetsstrijder uit naar voren komt, laat Van der Stroom overtuigend zien dat er op zijn gedrag in de oorlog geen zware kritiek hoeft geleverd te worden. Hij was wat onvoorspelbaar en eigengereid, maar sprak zich een aantal keer ook tamelijk duidelijk tegen de bezetter uit.
Van der Stroom heeft met zijn onderzoek veel duidelijkheid geschapen over een groot aantal punten die Van Ginneken tot zo’n controversiële geleerde maakten. Tegelijkertijd zijn er aan de man nog zoveel kleurrijke kanten over dat we met Van Ginneken nog lang niet klaar zijn.
Het boek is te bestellen bij de Stichting Neerlandistiek VU, De Boelelaan 1105, NL B 1081 HV Amsterdam (ISBN 978-90-8880-024-5) en bij Nodus Publikationen, Postfach 5725, D B 48031 Münster (ISBN 978-3-89323-768-5 (http://elverdissen.dynds.org/~nodus/nodus.htm).
Laat een reactie achter